Herdenken of bevrijden?
Het organiseren van de dodenherdenking was in de eerste naoorlogse jaren een ingewikkelde zaak. In de weken en maanden na de Bevrijding werden her en der spontane herdenkingen georganiseerd. Leden van verzetsgroepen en leden van nabestaanden hadden hierbij stille tochten gehouden naar verscheidene fusilladeplaatsen.
De regering had zich in augustus 1945 uitgesproken voor 5 mei als de toekomstige nationale bevrijdingsdag, met gelijke aandacht voor rouw en feestvreugde. Aangezien die dag in 1946 op een zondag viel, werd deze alsnog verplaatst naar 4 mei: 's ochtends werd er eerst herdacht (met o.a. 1 minuut stilte), 's middags gevierd. Ook de dag zelf (of datum) riep problemen op omdat de regering niet vond dat er in de naoorlogse situatie van wederopbouw ruimte was voor extra vrije dagen.
De Groote Advies Commissie der Illegaliteit bepleitte desondanks een aparte herdenkingsdag voor de slachtoffers van de oorlog. Op de avond van 3 mei 1946 werden na een oproep daartoe op plekken over het gehele land stille tochten gehouden, waar om acht uur twee minuten stilte in acht werd genomen.
Prijsvraag
In 1945 had Ons Vrije Nederland, een landelijk weekblad dat sinds 1940 ondergronds was verschenen (niet te verwarren met Vrij Nederland), in haar eerste nummer na de Bevrijding een prijsvraag uitgeschreven omtrent suggesties voor een eventuele herdenking. Uit de ruim 130 inzendingen werd een algemeen programma samengesteld dat op 8 maart 1946 aan de minister van Binnenlandse Zaken werd gestuurd. Als een der elementen voor een nationale herdenking gold: 'Om 12 uur zou met een minuut stilte over het geheele land een algemeene herdenking van de gevallenen kunnen geschieden.'
Commissie Nationale Herdenking 1940-1945
De Commissie Nationale Herdenking kwam voort uit het Haagse verzet en stond onder leiding van Jan Drop (1907-1993) (lees meer over hem en het ontstaan). De Commissie was in het najaar van 1945 voortgekomen uit het militaire en civiele verzet en bestond in totaal uit 21 leden:
- Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers
- Federatie van Organisaties van Oud-Illegale werkers
- Het Comité Ereschuld en Dankbaarheid
- De Stichting 1940-1945
- De Stichting Friesland 1940-1945
- De Nationale Monumenten Commissie
- Het Nederlands Oorlogsgraven Comité
- De Vereniging Ex-Politieke Gevangenen
- De Nederlandse Reedersvereniging (Koopvaardij)
Voorts hadden als lid zitting een Majoor van de Generale Staf; een Officier van de Marine Staf; een Oud-Minister; een Burgemeester; een Wethouder; een Hoofdredacteur en een Politieautoriteit.
De namen van de leden werden niet gepubliceerd uit het oogpunt dat 'de gevallenen de centrale belangstelling verdienen'. De commissie deed geen beroep op de overheidskas, hoofdzakelijk om principieële redenen. Al haar kosten werden bestreden door giften van particulieren.
1 of 2 minuten?
In 1946 vormde de CNH de motor achter de dodenherdenking op de Waalsdorpervlakte te Den Haag. In de pers was tevens een bredere oproep gedaan en voor het organiseren van stille tochten was aan burgemeesters zelfs een heus programma toegestuurd. De status van zowel de organisatie als het programma was echter onduidelijk.
In 1947 organiseerde de CNH een herdenkingsbijeenkomst in de Ridderzaal voor hoogwaardigheidsbekleders en politici op 4 mei plus de herdenking in ons land van gevallen geallieerde militairen. Als inmiddels officieus adviesorgaan van de overheid kreeg het daarnaast de opdracht voor 1947 richtlijnen aan gemeenten te verschaffen voor plaatselijke herdenkingen op de avond van 4 mei.
In een eerste advies aan het Kabinet van de Minister-President, die het toezicht hield op dit particuliere orgaan, werd begin februari 1947 door het CNH duidelijk om één minuut stilte gevraagd op de avond van 3 mei (en niet in de loop van de nationale feestdag). 'Men meende, dat een minuut stilte meer paste in de sfeer van de herdenkingsplechtigheid.' Daarbij werd verwezen naar de indrukwekkende bijeenkomsten van 1946 waar een minuut stilte werd betracht (en dus niet twee volgens de richtlijnen!).
Het CNH wilde dus terug van twee minuten naar een en tegelijkertijd de 1 minuutsherdenking op 4 mei afgeschaft zien.
Eind februari, in een nader advies van de 'Commissie voor samenstelling van richtlijnen voor de viering van nationale gedenk-en feestdagen' (vermoedelijk een van de langste commissienamen ooit), is er daarentegen sprake van een gewenste twee minuten 'algeheele stilte'.
Deze Commissie was door minister-president Beel om advies gevraagd wegens de voorstellen van de CNH. Het advies wordt niet nader toegelicht. Tevens wenste zij een herdenking 'van alle slachtoffers van de strijd 1940-1945, waardoor een te groot aantal herdenkingen voor verschillende categorieen afzonderlijk wordt voorkomen.' Ook het CNH had aangegeven dat de herdenkingsavond niet beperkt moest blijven tot alleen de verzetsslachtoffers.
Protocol 17 maart 1947
E.e.a resulteerde uiteindelijk in een circulaire met richtlijnen van de CNH van 17 maart 1947 bestemd voor alle burgemeesters. Deze circulaire werd opvallend genoeg rechtsstreeks aan hen toegestuurd zonder tussenkomst van de Commissaris der Koningin of enige inspraak van de burgemeesters - een staatsrechtelijk novum. De richtlijnen waren overigens door de Raad van Ministers op 3 maart goedgekeurd.
Na een verzoek om tussentijdse opheldering van de CdK van Zuid-Holland moest van regeringskant echter worden toegegeven dat het hier slechts een 'advies' betrof. Het "programma" was niet anders dan een suggestie voor de wijze waarop de herdenking zou kunnen worden geregeld.
Dodenherdenking: particulier initiatief
De regering vond dat het accent bij de herdenking, in tegenstelling tot de viering, niet bij de overheid hoorde te liggen maar bij de bevolking zelf. De gestelde richtlijnen lagen ook voor een groot deel op het particuliere vlak (kerkdiensten, "stille tocht", luiden kerkklokken e.a.).
Na afloop van de plechtigheden werd door de CNH een enquete gehouden waaruit 'is komen vast te staan, dat de richtlijnen van de Nationale Herdenking in 1947 wel hebben voldaan.' In zekere zin was daarmee het protocol geschapen. Maar: 'de Regering [wenste] de 2-minuten stilte niet imperatief voor te schrijven'. In de circulaire stond hieromtrent dan ook: 'Deze stilte is niet voorgeschreven voor het openbare leven.'
Precedent
Aan de oproep voor de gemeentebesturen richting de burgerij was desondanks in 1947 groot gehoor gegeven. Vanaf de Waalsdorpervlakte was het acht uur-signaal gegeven en via de radio over het land verspreid. Onder meer de Nederlandse Spoorwegen had het bedrijf en de treinenloop twee minuten stilgezet. Ook bioscopen en sommige horeca waren dicht.
De algemene inachtneming van deze stilte zou in de komende jaren steeds meer aan belang winnen. Meer en meer organisaties schaarden zich achter dit particuliere initiatief. In 1948 werd ze door de CNH als volgt toegelicht:
'Er is om allerlei redenen, aanleiding Uw bijzondere belangstelling aan dit punt te wijden. Dat medewerking hieraan zeer wel mogelijk is, bewijze de ontroerende stilte die op dat ogenblik in onze grote steden heerste. Geen politie-maatregelen, doch publicatie omtrent doel en tijdstip van dit plechtig ogenblik zal het publiek in-en buitenshuis treffend juist doen reageren. In 1947 stond spoor-, tram- en autobusverkeer 2 minuten geheel stil. Verreweg ook het gehele particuliere verkeer in dorp en stad. Ook alle militaire verkeer zal in 1948 de stilte in acht nemen.'
Het volgende jaar zou ook de A.N.W.B. een oproep doen aan zijn leden de stilte in acht te nemen. De twee minuten stilte op de avond van 4 mei raakte zodoende steeds meer ingeburgerd.
Drie minuten stilte!
In de bijeenkomst in de Ridderzaal op 4 mei - de nationale dodenherdenking - werd daarentegen slechts 1 minuut stilte in acht genomen. Deze zou tot aan 1956 jaarlijks plaatsvinden, daarna alleen nog bij lustrumbijeenkomsten. In totaal werden er sinds 1947 op 4 mei dus drie minuten stilte gehouden. Dit zou tot 1988 zo blijven, toen de plechtigheid naar de Dam werd verplaatst en de nationale herdenking van de middag naar de avond.
Bronnen
Nationaal Archief, Archief van de Directie Binnenlands Bestuur: Bestuurszaken en Kabinetszaken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken 1949-1981, inv.nrs. 10446-10448
Literatuur
Maud van de Reijt, Zestig jaar herrie om twee minuten stilte. Hoe wij steeds meer doden gingen herdenken (Amsterdam 2010).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten