Zoeken in deze blog

Translate

woensdag 11 mei 2011

Wereldwandelen (14): de eerste vrouw

Vrouwen lagen in de 19e eeuw deels ten grondslag aan de popularisering van de wandelsport (zie mijn eerdere bijdrage over pedestriennes). Maar wie was nu eigenlijk de eerste echte wereldwandelaarster?

'Kelsey Kids'

In juli 1911 vertrok het echtpaar Humphries uit New York voor 'a walking tour of 48.000 miles around the world in forty-eight months'. Voor wie het nog niet duidelijk was: het betrof hier inderdaad een weddenschap (in Amerika was en is men gek van getallen en statistieken, speciaal in de sport). Een niet met name genoemd blad had hen 10.000 dollar in het vooruitzicht gesteld.
Het echtpaar wordt benoemd als Mr. en Mrs. Harry Humphries oftewel de 'Kelsey Kids'. Na eerst 1.000 mijl door de Verenigde Staten, 1.500 mijl door Canada, 275 mijl door Labrador en 1.100 mijl door Newfoundland te hebben afgelegd, arriveerden ze eind november 1911 in Londen. Zijn vrouw wordt bij die gelegenheid omschreven als 'a fair, fluffy-haired woman, with a bright, laughing face'.

Maatschappelijke doelstellingen

Het verkopen van ansichten met hun portret was wederom de enig toegestane manier om geld te verdienen; andere transportmiddelen of 'rides' mochten onderweg niet worden aanvaard.

'The tour is really a test of woman's endurance, for a similar feat has never before been attempted by a woman. My wife is standing the strain of the journey splendidly. We are practically vegetarians, but sometimes we have been hardpressed for food.'

Behalve het te voet aantonen van de gelijkheid der sexe, bestond er dus ook een toenemend verband tussen wereldwandelaars en veganisme (zie eerdere blog wereldverbeteraars).

Mrs. Harry Humphries 'de koene wereldreizigster'

In de N.R.C. van 4 december 1913 staat een advertentie van de Bioscoop Americain aan de Hoogstraat 161 te Rotterdam. Aangekondigd wordt een voordracht van Mrs. Harry Humphries - met filmbeelden - 'van hare avonturen en reizen'. Gedurende vier dagen (van 5 t/m 9 december) trad ze in de bioscoop op.
Enkele dagen later trad 'de koene wereldreizigster' tevens op in de zusterbioscoop te Middelburg; in Rotterdam had zij veel succes geoogst. Na twee jaar en vier maanden had zij inmiddels 35.000 van de 48.000 K.M. afgelegd, waardoor de hoofdprijs binnen bereik leek te liggen.



De eerste wereldwandelaarster

Bijna tien jaar later, eind mei 1923, verbleef mevrouw Harry Humphries opnieuw te Rotterdam. Ze was in juli 1921 vertrokken van New York.
Na door de Verenigde Staten, Canada en Newfoundland te hebben gelopen, was ze de oceaan overgestoken. Vervolgens ging de route via Schotland, Engeland, Noorwegen, Denemarken, Zweden, Finland, Rusland, Polen, Duitsland, Nederland, België en Frankrijk. 'Het heeft haar blijkbaar niet geschaad, want ze zag er gezond en welgedaan uit.'

'Ze wil nu voor het wandelen propaganda maken en zal hier in Holland de film van haar wandeltocht in verschillende bioscooptheaters vertoonen en voorts zal ze wandelclub oprichten.
Zondagochtend zal ze met de Rotterdamsche padvinders een wandeltocht maken naar Delft, waar 's middags in de Stadsdoelen haar film draait.
Mevrouw Humphries acht het wandelen een sterk wapen tegen de tuberculose en ze is ook van oordeel, dat de wandelsport nog beter dan de danssport tegen zwaarlijvigheid weert.'

Medische doelstellingen

Tuberculose of TBC (een bateriële infectie van de luchtwegen) was de grote volksziekte van die tijd zonder medische remedie. De behandelmethode bestond vooral uit voorgeschreven rust, vaak in kuuroorden of sanatoria. Het opdoen van frisse lucht door middel van wandelen is daar natuurlijk een afgeleide van.
Met haar strijd tegen obesitas liep mevrouw Humphries hoe dan ook ver vooruit! Pas in de afgelopen jaren wordt dit steeds meer als ziekte en gevaar voor de volksgezondheid onderkend.

Bronnen
New York Times 26-11-1911
Vlissingse Courant 09/10/11-12-1913
Nieuwe Rotterdamsche Courant 04-12-1913; 30-05-1923

woensdag 4 mei 2011

Waarom twee minuten stilte op 4 mei?

Het is een klein raadsel: waarom worden in Nederland de doden eigenlijk met twee minuten stilte herdacht in plaats van één minuut? Het korte antwoord is dat het een Britse traditie betreft, geboren na de Eerste Wereldoorlog in 1919. Maar door wie en wanneer precies is deze traditie overgenomen?

Herdenken of bevrijden?

Het organiseren van de dodenherdenking was in de eerste naoorlogse jaren een ingewikkelde zaak. In de weken en maanden na de Bevrijding werden her en der spontane herdenkingen georganiseerd. Leden van verzetsgroepen en leden van nabestaanden hadden hierbij stille tochten gehouden naar verscheidene fusilladeplaatsen.
De regering had zich in augustus 1945 uitgesproken voor 5 mei als de toekomstige nationale bevrijdingsdag, met gelijke aandacht voor rouw en feestvreugde. Aangezien die dag in 1946 op een zondag viel, werd deze alsnog verplaatst naar 4 mei: 's ochtends werd er eerst herdacht (met o.a. 1 minuut stilte), 's middags gevierd. Ook de dag zelf (of datum) riep problemen op omdat de regering niet vond dat er in de naoorlogse situatie van wederopbouw ruimte was voor extra vrije dagen.
De Groote Advies Commissie der Illegaliteit bepleitte desondanks een aparte herdenkingsdag voor de slachtoffers van de oorlog. Op de avond van 3 mei 1946 werden na een oproep daartoe op plekken over het gehele land stille tochten gehouden, waar om acht uur twee minuten stilte in acht werd genomen.

Prijsvraag

In 1945 had Ons Vrije Nederland, een landelijk weekblad dat sinds 1940 ondergronds was verschenen (niet te verwarren met Vrij Nederland), in haar eerste nummer na de Bevrijding een prijsvraag uitgeschreven omtrent suggesties voor een eventuele herdenking. Uit de ruim 130 inzendingen werd een algemeen programma samengesteld dat op 8 maart 1946 aan de minister van Binnenlandse Zaken werd gestuurd. Als een der elementen voor een nationale herdenking gold: 'Om 12 uur zou met een minuut stilte over het geheele land een algemeene herdenking van de gevallenen kunnen geschieden.'

Commissie Nationale Herdenking 1940-1945

De Commissie Nationale Herdenking kwam voort uit het Haagse verzet en stond onder leiding van Jan Drop (1907-1993) (lees meer over hem en het ontstaan). De Commissie was in het najaar van 1945 voortgekomen uit het militaire en civiele verzet en bestond in totaal uit 21 leden:

- Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers
- Federatie van Organisaties van Oud-Illegale werkers
- Het Comité Ereschuld en Dankbaarheid
- De Stichting 1940-1945
- De Stichting Friesland 1940-1945
- De Nationale Monumenten Commissie
- Het Nederlands Oorlogsgraven Comité
- De Vereniging Ex-Politieke Gevangenen
- De Nederlandse Reedersvereniging (Koopvaardij)

Voorts hadden als lid zitting een Majoor van de Generale Staf; een Officier van de Marine Staf; een Oud-Minister; een Burgemeester; een Wethouder; een Hoofdredacteur en een Politieautoriteit.
De namen van de leden werden niet gepubliceerd uit het oogpunt dat 'de gevallenen de centrale belangstelling verdienen'. De commissie deed geen beroep op de overheidskas, hoofdzakelijk om principieële redenen. Al haar kosten werden bestreden door giften van particulieren.

1 of 2 minuten?

In 1946 vormde de CNH de motor achter de dodenherdenking op de Waalsdorpervlakte te Den Haag. In de pers was tevens een bredere oproep gedaan en voor het organiseren van stille tochten was aan burgemeesters zelfs een heus programma toegestuurd. De status van zowel de organisatie als het programma was echter onduidelijk.
In 1947 organiseerde de CNH een herdenkingsbijeenkomst in de Ridderzaal voor hoogwaardigheidsbekleders en politici op 4 mei plus de herdenking in ons land van gevallen geallieerde militairen. Als inmiddels officieus adviesorgaan van de overheid kreeg het daarnaast de opdracht voor 1947 richtlijnen aan gemeenten te verschaffen voor plaatselijke herdenkingen op de avond van 4 mei.

In een eerste advies aan het Kabinet van de Minister-President, die het toezicht hield op dit particuliere orgaan, werd begin februari 1947 door het CNH duidelijk om één minuut stilte gevraagd op de avond van 3 mei (en niet in de loop van de nationale feestdag). 'Men meende, dat een minuut stilte meer paste in de sfeer van de herdenkingsplechtigheid.' Daarbij werd verwezen naar de indrukwekkende bijeenkomsten van 1946 waar een minuut stilte werd betracht (en dus niet twee volgens de richtlijnen!).
Het CNH wilde dus terug van twee minuten naar een en tegelijkertijd de 1 minuutsherdenking op 4 mei afgeschaft zien.


Eind februari, in een nader advies van de 'Commissie voor samenstelling van richtlijnen voor de viering van nationale gedenk-en feestdagen' (vermoedelijk een van de langste commissienamen ooit), is er daarentegen sprake van een gewenste twee minuten 'algeheele stilte'.


Deze Commissie was door minister-president Beel om advies gevraagd wegens de voorstellen van de CNH. Het advies wordt niet nader toegelicht. Tevens wenste zij een herdenking 'van alle slachtoffers van de strijd 1940-1945, waardoor een te groot aantal herdenkingen voor verschillende categorieen afzonderlijk wordt voorkomen.' Ook het CNH had aangegeven dat de herdenkingsavond niet beperkt moest blijven tot alleen de verzetsslachtoffers.

Protocol 17 maart 1947

E.e.a resulteerde uiteindelijk in een circulaire met richtlijnen van de CNH van 17 maart 1947 bestemd voor alle burgemeesters. Deze circulaire werd opvallend genoeg rechtsstreeks aan hen toegestuurd zonder tussenkomst van de Commissaris der Koningin of enige inspraak van de burgemeesters - een staatsrechtelijk novum. De richtlijnen waren overigens door de Raad van Ministers op 3 maart goedgekeurd.


Na een verzoek om tussentijdse opheldering van de CdK van Zuid-Holland moest van regeringskant echter worden toegegeven dat het hier slechts een 'advies' betrof. Het "programma" was niet anders dan een suggestie voor de wijze waarop de herdenking zou kunnen worden geregeld.

Dodenherdenking: particulier initiatief

De regering vond dat het accent bij de herdenking, in tegenstelling tot de viering, niet bij de overheid hoorde te liggen maar bij de bevolking zelf. De gestelde richtlijnen lagen ook voor een groot deel op het particuliere vlak (kerkdiensten, "stille tocht", luiden kerkklokken e.a.).
Na afloop van de plechtigheden werd door de CNH een enquete gehouden waaruit 'is komen vast te staan, dat de richtlijnen van de Nationale Herdenking in 1947 wel hebben voldaan.' In zekere zin was daarmee het protocol geschapen. Maar: 'de Regering [wenste] de 2-minuten stilte niet imperatief voor te schrijven'. In de circulaire stond hieromtrent dan ook: 'Deze stilte is niet voorgeschreven voor het openbare leven.'

Precedent

Aan de oproep voor de gemeentebesturen richting de burgerij was desondanks in 1947 groot gehoor gegeven. Vanaf de Waalsdorpervlakte was het acht uur-signaal gegeven en via de radio over het land verspreid. Onder meer de Nederlandse Spoorwegen had het bedrijf en de treinenloop twee minuten stilgezet. Ook bioscopen en sommige horeca waren dicht.
De algemene inachtneming van deze stilte zou in de komende jaren steeds meer aan belang winnen. Meer en meer organisaties schaarden zich achter dit particuliere initiatief. In 1948 werd ze door de CNH als volgt toegelicht:

'Er is om allerlei redenen, aanleiding Uw bijzondere belangstelling aan dit punt te wijden. Dat medewerking hieraan zeer wel mogelijk is, bewijze de ontroerende stilte die op dat ogenblik in onze grote steden heerste. Geen politie-maatregelen, doch publicatie omtrent doel en tijdstip van dit plechtig ogenblik zal het publiek in-en buitenshuis treffend juist doen reageren. In 1947 stond spoor-, tram- en autobusverkeer 2 minuten geheel stil. Verreweg ook het gehele particuliere verkeer in dorp en stad. Ook alle militaire verkeer zal in 1948 de stilte in acht nemen.'

Het volgende jaar zou ook de A.N.W.B. een oproep doen aan zijn leden de stilte in acht te nemen. De twee minuten stilte op de avond van 4 mei raakte zodoende steeds meer ingeburgerd.

Drie minuten stilte!

In de bijeenkomst in de Ridderzaal op 4 mei - de nationale dodenherdenking - werd daarentegen slechts 1 minuut stilte in acht genomen. Deze zou tot aan 1956 jaarlijks plaatsvinden, daarna alleen nog bij lustrumbijeenkomsten. In totaal werden er sinds 1947 op 4 mei dus drie minuten stilte gehouden. Dit zou tot 1988 zo blijven, toen de plechtigheid naar de Dam werd verplaatst en de nationale herdenking van de middag naar de avond.

Bronnen
Nationaal Archief, Archief van de Directie Binnenlands Bestuur: Bestuurszaken en Kabinetszaken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken 1949-1981, inv.nrs. 10446-10448

Literatuur
Maud van de Reijt, Zestig jaar herrie om twee minuten stilte. Hoe wij steeds meer doden gingen herdenken (Amsterdam 2010).