Zoeken in deze blog

Translate

zaterdag 31 december 2011

De geschiedenis van de racehelm (3): de jaren zestig

In de jaren vijftig werd de valhelm, als afgeleide van de motorsport, voorzichtig geïntroduceerd in de autoracerij. Toch duurde het nog tot eind jaren zestig alvorens de moderne racehelm zijn eerste entree maakte in de Formule 1.

Brits onderonsje

De klassieke helmen van de jaren zestig zijn die van de coureurs Graham Hill, John Surtees en Jim Clark. De Formule 1 was in deze jaren een vrijwel exclusief Brits onderonsje, met daarbij ook nog eens gevoegd de Schot Jackie Stewart.
Hill was het archetype van de Britse gentleman inclusief fraai gestileerde snor. Hij gebruikte als design voor zijn helm de kleuren van zijn roeiclub (London Rowing Club): rechtopstaande witte spaden tegen een donkerblauwe achtergrond. Tevens had hij in letters soms zijn naam op de zijkant van de helm staan. Mogelijk is hij daarmee de eerste coureur die dat deed.


De helm van zijn grote rivaal, Jim Clark, was minder bijzonder. De kleur was metallic donkerblauw zonder verdere franje.


Dan was de helm van John Surtees karakteristieker: wit met een blauwe streep. Surtees was eerder succesvol motorrrijder geweest. Hij is nog altijd de enige coureur die wereldkampioen is geworden op zowel twee als vier wielen. De helmen van Surtees waren van de firma Cromwell, die nog altijd een flink deel van de markt in handen had in de jaren zestig.


Zijn helm is tevens degene die in de openingsfase van de film Grand Prix uit 1966 is te zien zoals gedragen door de hoofdrolspeler Yves Montand, alvorens Surtees werd ontslagen bij het team van Ferrari. De racende zonen van Hill (Damon) en Surtees (Henry) zouden later het design van hun vaders helm overnemen.

Dan Gurney

De introductie van de moderne racehelm in de F1, eentje die het hele gelaat bedekt, staat op naam van Dan Gurney. Deze Amerikaan heeft overigens nog wel meer uitvindingen in de racerij op zijn naam, waaronder zelfs eentje vernoemd naar hemzelf. Gurney introduceerde de helm tijdens de verder nat verlopen Grand Prix van Duitsland op de befaamde Nürburgring in 1968 (het weer had hier verder niets mee te maken).


Gurney droeg dit type helm voor het eerst in de 500 mijlen van Indianopolis eerder dat jaar. Er zijn desondanks foto's dat Gurney, in elk geval gedurende de trainingen bij de Indy, nog met een ouderwets type helm rondreed.
De volledig gesloten helm was in 1966 voor het eerst op de markt bracht. De helm was van de firma Bell en heette de "Star". Gurney had duidelijk een bijzondere relatie met deze firma.


Ook andere producten werden overigens door hem 'celebrity endorsed'; hij was simpelweg een groot Amerikaans racer.


Tussenfase

Bijzonder intrigerend is onderstaande, niet gedateerde foto waarop dezelfde Dan Gurney te zien is met een experimentele tussenfase tussen de open en gesloten racehelm.


Bell

De firma Bell heette oorspronkelijk Bell Auto Parts en werd opgericht door Roy Richter in het gelijknamige plaatsje in de staat Californië. Hij is de bedenker en Bell de maker van de moderne val-of racehelm, zoals die sinds 1954 in diverse verbeterde versies door steeds meer coureurs werd gedragen. Het logo van de firma zou min of meer zijn eigen wereldfaam verwerven.


Het oorspronkelijke (basis)model heette de "500", vernoemd naar de grootste en beroemdste autorace ter wereld: de 500 mijlen van Indianapolis. De helm was gemaakt van fiberglas en daarmee stevig en licht tegelijk; hij geldt inmiddels tevens als een heuse design klassieker.
Deze helm werd voor het eerst gedragen door Cal Niday tijdens de 'Indy' van 1955. Hij crashte zwaar in de 170e ronde, liep daarbij een schedelbreuk op maar dankte zijn helm voor het voorkomen van ernstiger letsel.


Enkele jaren later, in 1957, werd dit type helm van binnen opgevuld met polyester schuim. Voor op de helm kon nog weer een apart vizier worden geplaatst; de stofbril bleef desondanks tot in de jaren zeventig standaard onderdeel van de outfit van een coureur.


Bijzonder design

De helmen waren net als in de jaren vijftig over het algemeen nog niet erg kleurrijk op enkele uitzonderingen na, zoals die van Jo Siffert en Chris Amon.
Amon wordt nog immer geklasseerd als de beste rijder die nooit een Grand Prix zou winnen. Hoewel hij aanvankelijk met een grijze helm met zwarte streep rondreed, reed hij sinds medio jaren zestig na enig experimenteren uiteindelijk met een wit exemplaar met fraaie blauwrode band. Bovendien stond later op de zijkant de afbeelding van een kiwi (Amon was een Nieuw-Zeelander).


De helm van Siffert was daarentegen knalrood met het Zwitserse landenkruisje wederom als kenmerkend element.


Gerelateerde blogs
De geschiedenis van de racehelm (2): de jaren vijftig
De geschiedenis van de racehelm (1)

woensdag 28 december 2011

Nationaal Archief en Koninklijke Bibliotheek fuseren

Er circuleerden al enige jaren geruchten dat KB en NA samen zouden gaan. Dat gaat nu gebeuren, zo werd met het Kerstreces bekend gemaakt. De KB dateert van 1800, het NA van 1802. Twee oudjes gaan dus samen verder.

Naamsvoering

Onder welke naam is nog niet bekend gemaakt. Het predikaat "Koninklijk" gaat weliswaar boven 'Nationaal' in de onderlinge rangorde, maar de eerste is toch overwegend een eretitel. Vaak wordt die verleend aan bedrijven, organisaties of bonden vanwege hun honderdjarig bestaan. Het NA stond tot ongeveer de eeuwwisseling natuurlijk beter bekend als Algemeen Rijksarchief of ARA, dit ter onderscheid van de zuiderburen (ARAB).
Het ligt voor de hand, mede uit het oogpunt van internationale aansluiting (waar koningshuizen in de minderheid zijn), te kiezen voor een nationale hoofdvoering in de titel. Ook de KB noemt zich sinds enkele jaren steeds nadrukkelijker de 'nationale bibliotheek van Nederland'.
Met 'Royal National' kun je in het buitenland bovendien nauwelijks komen aanzetten. Overigens kent men in Groot-Brittannië wel het Royal National Theatre te Londen, ook al noemt vrijwel iedereen dit simpelweg 'The National'. Dat gebouw vertoont qua uiterlijk tevens opvallende gelijkenissen met het NA/KB-complex, als ware het in beton gegoten.


Nationale collectie?

Wellicht is ook iets met 'collectie' in de naamsvoering een mogelijkheid, bijvoorbeeld Nationale Collectie. Archivarissen gebruiken deze term meestal niet omdat een archief c.q. organisatie niet leidend is bij de vorming, maar samenstelling ervan in het verleden vanuit een bepaald criterium is gebeurd (vaak het type document bv. foto's, kaarten etc). In de Archiefvisie uit 2011 is overigens herhaaldelijk sprake van 'Archiefcollectie NL' als samenhangend geheel van archiefmateriaal van overheid en particuliere organisaties.
In de collectiehoek regeert tot nog toe overwegend de kunstsector; er is bijvoorbeeld al het Instituut Collectie Nederland, die de kunstcollectie van de Staat der Nederlanden beheert. 'Royal Collection' zou als naam bijvoorbeeld ook nog kunnen (en tevens mooi staan), maar dit wekt weer mogelijke verwarring met het Koninklijk Huisarchief. Het KHA is notabene een 19e-eeuwse afsplitsing van het oorspronkelijke rijksarchief dus wie weet wat deze fusiegolf verder nog teweeg kan brengen.

Geheugen van Nederland?

Meer voor de hand liggend is het om het Geheugen van Nederland - het nationale digitaliseringsprogramma - een prominente rol te laten spelen, niet alleen bij de gezamenlijke exploitatie van de collecties maar eveneens in de naamsvoering. Als projectbureau wordt dit weliswaar per 1 januari 2012 opgeheven, maar met achterlating van een degelijke infrastructuur.


Het NA verkondigt sinds haar naamswijziging begin deze eeuw, zonder al te veel fundament overigens behalve in aantallen kilometers, als 'nationaal geheugen' (van de overheid) van Nederland te opereren. In de Archiefvisie staat bovendien duidelijk dat men tot één nationale, centrale toegang wil komen - ook al beziet men die aansluiting nog overwegend in Europees verband (Europeana). Hoe dit in Nederland binnen de archiefsector op te lossen, is al jaren een slepende kwestie met de mislukking van Archiefkaart.nl nog vers in het geheugen.


Betere dienstverlening?

Is de eventuele naamsvoering overwegend een symbolische kwestie (zij het al wat minder voor de direct betrokkenen i.v.m. naamsbekendheid, huisstijl, logo's, integratie websites e.d.), de grote vraag voor de gebruikers van deze twee majeure informatiebeheerders is natuurlijk of zij er voor- of achteruit op zullen gaan. Vooralsnog valt dat niet te voorspellen, hoewel beide instellingen onlangs hun actuele - dit in tegenstelling tot virtuele - dienstverlening hebben beperkt en er (alweer) geruchten circuleren dat er nog meer beperkingen aan zitten te komen.
'Een meer op elkaar afgestemde dienstverlening' zoals het persbericht stelt klinkt veelbelovend. Maar hoe werkt dat in de praktijk, want bij het aanvragen zal er toch hopelijk niet veel veranderen en er een gescheiden papieren stroom blijven bestaan. Of krijg ik soms voortaan bij mijn (archief)aanvraag suggesties om eerst dat en dat boek eens te gaan lezen? Of: welke boektitels vroegen medegebruikers aan? Wellicht nuttig, wie weet. Het is hoe dan ook wenselijk de vakbibliotheek van het NA weer open te stellen voor bezoekers, liefst in een open magazijn opstelling.

Digitale paradox

De huidige tendens is dat, onder het mom van een betere digitale dienstverlening, er een (onherroepelijke?) aantasting c.q. beperking plaatsvindt van de openingstijden van instellingen. Toegankelijkheid vanachter de pc, laptop of tablet thuis wordt inmiddels als ideaalbeeld voorgesteld, maar dit staat nog geenszins gelijk aan directe raadpleging van bronnen.
Deze digitale paradox wordt nog nauwelijks onderkend, integendeel: zelfs her en der toegejuicht. In de woorden van een review van de Canadese situatie echter: 'the tension between virtual and in-person service is huge'. Hoe zit het bovendien met de 'historische sensatie', die raadpleging van originele documenten toch vaak bewerkstelligen? Het directe contact met het verleden dus, die menigeen altijd opnieuw weer ervaart. Worden archiefstukken op die manier eigenlijk ook niet gedevalueerd tot louter museumstukken (ook wel topstukken in de wandeling geheten)?

Organisatievorm: ZBO

Er vallen tevens een paar hele concrete vragen te stellen. De KB valt onder de wetenschapsbegroting, het NA valt onder de cultuurbegroting. De nieuwe instelling wordt een ZBO en krijgt dus een eigen begroting. Hoeveel middelen krijgt ze mee wanneer ze het huis uitgaat? Als ZBO komt men wat meer op afstand van het departement te staan. Dat kán goed uitwerken.
Die nieuwe vorm van zelfstandigheid is daarmee nog geen voorwaarde voor meer openheid of een goed bestuur. De perikelen rond de openbaring van het contract tussen Google en de KB omtrent de digitalisering van boeken, tonen dit bijvoorbeeld aan.


[Het hoofdgebouw van de Library and Archives Canada, Ottawa]

In Canada, dat in het persbericht wegens de fusie wordt aangehaald, wordt steen en been geklaagd over de overname van het management door non-professionals in de organisatie en het negeren van deskundigheid bij het nemen van beslissingen. De vlucht is vooral voorwaarts (de zgn. 'sink or swim approach'), zonder te willen leren samenwerken òf nog langer naar inhoudelijke argumenten te luisteren. Zakelijke aspecten en niet overwegingen van intellectuele aard voeren aldus de boventoon.
En hoe zit het organisatorisch eigenlijk met het eeuwige stiefkind van het ARA/NA: het Rijksarchief Zuid-Holland? Wie krijgt deze erfenis uit de boedel toegewezen òf gaat zij nu eindelijk zelfstandig wonen en werken?

Wetswijzigingen

Voor de realisatie van het besluit van de Ministerraad van 23 december moeten twee wetten gewijzigd worden. Daar hoort een heel circus van inspraak en advisering bij. Dat kán vertragend werken en dat is met name voor het personeel van beide instellingen belastend.
Het is zaak goed op te letten wanneer men gaat morrelen aan de Archiefwet. Met name artikel 14 dat de openbaarheid regelt is van kardinaal belang. De KB vraagt tenslotte toegang tot zijn collecties, terwijl die tot archieven vrij dient te zijn.
Het is tevens jammer dat het kabinet de gelegenheid niet te baat neemt om te komen met een alomvattende Informatiewet. Het idee, volgens de Archiefvisie, als zou deze achterhaald zijn bij moment van verschijning klinkt wel erg defensief; op die manier zou er geen enkele wet tot stand komen.
Omtrent de wettelijke openbaarheid is er bijvoorbeeld een interessant verschil tussen kranten en archieven: in kranten kun je informatie opzoeken over personen die archiefwettelijk nog gesloten is (een interessante maas in de wet). In 2010, toen de KB 'foute kranten' online wilde brengen, ontstond er dan ook enige commotie. Sinds 2011 zijn daarentegen diverse digitale krantenbanken wegens reprorechten niet meer online toegankelijk voor de periode ouder dan 75 jaar. Het betalen voor het inzien van anders openbare archieven (Wiewaswie.nl) behoort daarentegen sinds kort eveneens tot de mogelijkheden. En waar 1 komt, volgt al gauw een ander (Militieregisters.nl).

Fusie

Schaalvergroting heeft voordelen, zo luidt het persbericht. Er kan efficiënter gewerkt worden, enzovoort. De ervaring leert echter dat groter lang niet altijd beter is. In het bedrijfsleven mislukt een groot deel van de fusies. Bovendien wordt er vaak aan deskundigheid onder het personeel ingeboet. Dure arbeidskrachten worden immers vervangen door goedkopere of het werk wordt d.m.v. outsourcing elders aanbesteed. Digitalisering kan vaak niet eens zonder een dergelijke (buitenlandse) aanbesteding.
Een opeenvolging van externe managers en adviseurs maakt het beleidswerk vervolgens alleen maar duurder i.p.v. goedkoper. Sommige afdelingen bestaan nog louter uit managers, zonder nog langer over uitvoerende medewerkers te beschikken. Een topzware organisatie met geringere kennis van zaken ligt daarmee in het verschiet, als men niet goed oppast.
Daarnaast zijn beide bloedgroepen - bibliothecarissen en archivarissen - notoire lastpakken, met ieder hun eigen methodologiën van beschrijving. Samenvoeging van beide professies, met vele verschillende standaarden, maken dit aspect alvast eerder moeilijker dan eenvoudiger.

Kennisdomeinen

Naast intensivering van bestaande samenwerking wordt opbouw van nieuwe kennis omtrent de digitale huishouding in het persbericht als belangrijkste motor gezien achter de fusie. Over het behoud van bestaande kennis wordt niet gerept.
Een reëel gevaar is dat straks het digitale produkt alleen nog onderhouden wordt door ICT'ers (of zogeheten digitale kennismanagers) aan de hand van metadata. De inhoudelijke kenmerken van het kennisprodukt, of het nu incunabelen zijn of oude overheidsarchieven en hun organisatiestructuren (departementen, afdelingen etc.), verdwijnt daarmee uit beeld.
Een van de leidende - zo niet dé leidende - gedachte achter de oprichting van vele bibliotheken was juist het opvoedkundige aspect ervan. Stuurt hier, bij deze fusie, daarentegen niet de vraag het aanbod i.p.v. andersom?

Informatiestromen

De gebruiker van nu maakt geen onderscheid meer tussen verschillende soorten informatie. Voor hem of haar is alles een digitaal plaatje of document geworden, zonder duidelijke (ontstaans)context. Althans, zo wordt het vaak voorgesteld.
Hierdoor worden steeds meer inhoudelijke vergissingen van wisselende aard en omvang gemaakt. De informatieonzorgvuldigheid in onze samenleving neemt door een gebrek aan kennis hand over hand toe, mede dankzij het vele digitale knip-en plakwerk. Bronnen worden niet of nauwelijks meer gecheckt. Het leveren van kritiek wordt daarentegen met steeds meer argwaan bekeken ('zeur toch niet zo!').
Sturen op informatie vereist juist een grotere zorgvuldigheid in de omgang met informatie nu de gegevens overal van het internet kunnen worden geplukt. Zelfs postzegels zijn niet meer te vertrouwen, zo blijkt. Er is dan ook meer inhoudelijke kennisvoorlichting nodig en niet louter nog produktinformatie vanuit de public relations afdeling. Door te kiezen voor de digitale breedte i.p.v. culturele diepgang als belangrijkste motor achter de fusie, ligt inhoudelijke vervlakking op de loer. Het kan heel goed zijn dat velen dat in de hedendaagse informatiesamenleving, waar grenzen vervagen, niet als bezwaarlijk ervaren. Maar dat betekent dan inherent ook het einde van oude ambachten als bibliothecaris, vakreferent of archivaris.

Erfgoed

Het besluit tot de fusie past in elk geval binnen een tendens die zich in Nederland al ruim een decennium aftekent. Veel archiefdiensten zijn samengegaan met musea of onderzoeksinstituten. De archiefsector is daarbij onder de noemer (cultureel) erfgoed langzaam opgeschoven richting het museumwezen: de nadruk ligt tegenwoordig dan ook sterk op presentatie.
Dit proces is medio jaren negentig afgedwongen door de politiek, in de zoektocht naar een nieuwe nationale identiteit. Dat heeft speciaal in de archiefsector geleid tot een verregaande regionalisering. De vraag of de introductie van erfgoed tot enige bevordering van de integratie van minderheden heeft geleid, wordt daarentegen maar zelden gesteld: het erfgoedprincipe werkt namelijk exclusief i.p.v. inclusief.
Deze fusie zou dan ook een mooie gelegenheid kunnen zijn om de verschillende doelgroepen eens te herdefiniëren. De genealogen zijn recent door het NA afgestoten naar het CBG. De KB wordt vooral bevolkt door hogeschoolstudenten, zo leert de praktijk, die de collecties verder nauwelijks raadplegen. Zij zitten gebogen over hun eigen readers en studieboeken. Wordt de studiezaal van het NA daarmee wellicht een exclusief reservaat voor de wetenschappelijk onderzoeker?

Buitenland

In het persbericht wordt verder verwezen naar integraties van nationale bibliotheek en archief in het buitenland als lichtend voorbeeld. Maar daarbij gaat het vooralsnog om twee aankondigingen (Nieuw-Zeeland en Ierland) en één concreet geval (Canada).
Vooralsnog is het onduidelijk hoeveel verder dan een gezamenlijke entreehal deze megafusie in de Nederlandse informatiesector achter de schermen zal reiken. Vormt die daarmee inderdaad het logische vervolg van eerdere ontwikkelingen, zoals in het persbericht wordt gesteld, of is het een gewaagde sprong voorwaarts waarvan de culturele gevolgen niet zijn te overzien?


Auteurs: Otto van der Meij i.s.m. Ton Kappelhof


Bronnen

Voor de Archiefvisie zie:
http://www.nationaalarchief.nl/archiefvisie

Voor het contract tussen KB en Google en de diverse blogs daarover van Ingmar Koch zie:
http://ingmarbladertenschrijft.blogspot.com/

Voor diverse beoordelingen van de situatie in Canada zie:

http://utlibrarians.wordpress.com/2011/04/23/are-non-librarians-destroying-canada%E2%80%99s-legacy-at-canadas-national-library-and-archive-in-ottawa/

http://www.cautbulletin.ca/en_article.asp?SectionID=1324&SectionName=President%27s%20Column&VolID=320&VolumeName=No%204&VolumeStartDate=4/8/2011&EditionID=34&EditionName=Vol%2058&EditionStartDate=1/13/2011&ArticleID=3231

http://www.collectionscanada.gc.ca/whats-new/013-414-e.html

Voor de 'foute kranten' discussie zie:
http://www.kb.nl/nieuws/2010/oorlogskranten.html

Voor archieven als erfgoed zie de inauguratierede van Theo Thomassen getiteld 'Archiefwetenschap, erfgoed en politisering':
http://www.oratiereeks.nl/upload/pdf/PDF-1713Thomassen_text_HR.PDF

maandag 26 december 2011

De geschiedenis van de racehelm (2): de jaren vijftig

Na een halve eeuw van nauwelijks enige vooruitgang of ontwikkeling op het gebied van de valhelmen in de racerij, kwam vanaf de jaren vijftig de vernieuwing langzaam op gang.

Verstevigde hoofddeksel

De jaren vijftig zien de eerste introductie van verstevigde hoofddeksels in de Formule 1. De oerversie van de crash-helm werd overgenomen uit de motorsport in de vorm van een potdeksel. In het Engels wordt dit model ook wel 'pudding basin' genoemd. Deze helmen lijken eigenlijk nog het meest op het soort helmen dat bij diverse takken van de paardensport wordt gedragen of de veiligheidshelmen van mijnwerkers en bouwvakkers. De leren of stoffen kap van vroeger werd geïncorporeerd in het design.

Willempie

In Nederland wordt dit type helm ook wel dopje genoemd en is onsterfelijk gemaakt door het karakter Willempie gespeeld door André van Duin. Willempie was het prototype van de niet al te snuggere man, en de halve helm (hoe kon die nou bescherming bieden?) droeg zeker aan dit imago bij.


Dopje

Het dopje was, kortom, nog maar een halve helm die slechts de bovenkant van het hoofd beschermde; het gelaat bleef verder open. Daaronder droeg men vaak nog de lederen of stoffen kap plus de bril voor de ogen.

Juan Manuel Fangio

Bekende fabrikanten van dit soort helmen waren onder meer het Franse Géno en het Britse Cromwell. De laatste firma was in 1924 opgericht en produceerde zijn eerste racehelm voor motorrijders in 1926.


Stirling Moss

Bijzonder was de helm van Stirling Moss die overigens pas dit jaar op 81-jarige leeftijd definitief het racen eraan gaf. Dit is een zogeheten 'cork helmet', gemaakt van natuurlijke materialen (en daardoor ook lichter). Tot dan toe waren de helmen, zoals die van Fangio, vaak van leer gemaakt. Deze Engelse helm is min of meer voortgekomen uit de koloniale tijd met als basis de tropenhelm.


Bij Moss keert eveneens iets van personalisering terug in de vorm van de geborduurde initialen 'SM' ter hoogte van zijn borst op de overall.

Mike Hawthorn

De helm van een andere Engelsman, Mike Hawthorn, was eveneens direct herkenbaar vanwege het plastic vizier. Dit vizier werd voor het eerst gemonteerd tijdens de GP van Marokko tegen zonnestralen. maar werd door hem als een van de weinigen standaard gebruikt.


Hoewel Hawthorn direct herkenbaar was aan dit type helm, was hij niet de eerste rijder die er mee had geëxperimenteerd. Ook prins Bihra, een privé-rijder uit Thailand, droeg bij gelegenheid zo'n helm. Deze helmen lijken overigens speciaal te zijn gemaakt door de firma Herbert Johnson. En de grote sterrijder uit de jaren vijftig, vijfvoudig wereldkampioen Juan Manuel Fangio, droeg bij gelegenheid eveneens een dergelijke helm met getint vizier.


Lichter

Hoewel bovenstaande helmen er nog vrij massief uitzien, was de tendens naar een lichtere versie al eerder begonnen. Géno produceerde reeds een aluminium versie en deze lijkt in de loop van de jaren vijftig meer en meer de standaard geworden in de racerij. Deze helm had weliswaar nog een open vizier, waardoor een stofbril onontbeerlijk bleef, maar ook iets van een vooruitstekende klepje als wering tegen de natuurlijke elementen van zon en regen.

Links het dopje, rechts het nieuwe type racehelm.

Personalisering

De helmen lieten over het algemeen nog weinig ruimte voor personalisering. Een klein onderscheidingstekentje van het land van herkomst was het maximaal haalbare. Baron Emmanuel de Graffenried had bijvoorbeeld een embleem van de Zwitserse motorsportbond (?) op zijn helm; het Zwitserse embleem zat aanvankelijk ook op zijn wagen gemonteerd.

bron: www.collectorstudio.com

Ook in de kleuren van de helm kwam langzaam enige variatie. Het aluminium liet zich goed spuiten, ook al bleef de standaardkleur grijs of wit. Luigi Musso droeg ter onderscheid vaak een gele helm, maar ook niet altijd. Op de dag van zijn dood droeg hij bijvoorbeeld een wit exemplaar (dat hier onderaan staat afgebeeld).

bron: www.collectorstudio.com

Alberto Ascari

Alberto Ascari droeg altijd een lichtblauwe helm. Dat niet alleen; zijn hele outfit was stijlvol in het blauw, als duidelijke referentie aan zijn vaderland ('azurri'). De Italiaan was overigens op dit terrein bijzonder bijgelovig; zo mocht er niemand aan zijn outfit komen in de pits.


Ascari droeg überhaupt pas een helm na het ongeluk van zijn goede vried Villoresi in 1950 te Genève, waarbij deze uit zijn wagen werd geslingerd. Toen in een van de volgende jaren tijdens de GP van Monza zijn eigen helm gestolen werd, liet Ascari groots in de kranten verkondigen dat ie zou stoppen met racen als de helm niet binnen een week werd geretourneerd. Dat gebeurde reeds de volgende dag.
Op de dag van zijn dodelijk ongeluk op het circuit van Monza in 1955 werd zijn eigen helm gerepareerd na een eerder ongeluk, waarbij hij met auto en al in de haven van Monaco was beland. Met de geleende helm van Eugenio Castellotti op het hoofd en stropdas nog om - het was slechts een oefenritje van een paar ronden om te testen of hij weer helemaal in orde was na dit ongeluk - vond de tweevoudig F1-kampioen de dood.

Gerelateerde blogs
De geschiedenis van de racehelm (1)

maandag 19 december 2011

De geschiedenis van de racehelm (1)

Volgens de BBC-analisten Martin Brundle en David Coulthard was het zo ongeveer de opvallendste ontwikkeling van het F1-seizoen in 2011: de sterk toenemende personalisering van de racehelm. Toevallig of niet, is de huidig kampioen Sebastiaan Vettel hier het meest extreme voorbeeld van. Sinds zijn reguliere entree in de F1 in 2008, draagt hij bijna elke Grand Prix wel een andere helm.

Stofbril

In de begindagen van de racerij ruim een eeuw geleden droegen de rijders niet veel meer dan een eenvoudige stofbril ter bescherming van de ogen, vooral wegens opspringende stenen. Men reed vaak nog op onverharde wegen in het open landschap i.p.v. op gesloten circuits met verhard asfalt.


Er waren desondanks ook coureurs die helemaal niets op het hoofd droegen. Hoe dan ook, finishte men vaak met een zwartgeblakerd gelaat wegens alle stof en vuiligheid (bv. olie van de motor) die ze onderweg tegenkwamen in hun open racewagens.

Ratti

Hoe eenvoudig wellicht ook naar moderne maatstaven, deze stofbrillen waren niet zonder technische innovatie. Vooral bekend was de zogeheten "Protector" van Ratti. Die was in 1917 speciaal ontwikkeld voor Italiaanse luchtmachtpiloten, maar zou eveneens door talloze coureurs worden gebruikt.
Ratti was van oorsprong een fotograaf in Turijn, een stad overigens met een duidelijke band met de automobielindustrie. In deze Noorditaliaanse stad begon hij vervolgens een opticien. De lenzen van de Protector waren van getint glas, omsloten met een stevige rubberen strip en het geheel voorzien van een comfortabele elastische band om het hoofd.
Felice Nazarro was begin jaren twintig een van de eerste bekende coureurs die dit model gebruikte, maar bijvoorbeeld eveneens de hieronder afgebeelde Enzo Ferrari (zittend in de auto).


Hoofddeksel: pet of kap

Oorspronkelijk werd vaak nog een pet gedragen als hoofddeksel, al dan niet achterstevoren geplaatst voor het benodigde aerodynamische effect. In toenemende hoorde bij de bril ook een stoffen of lederen kapje. Deze werd met een riempje onder de kin vastgebonden. Deze gewoonte werd eveneens overgenomen van de vliegeniers. Een combinatie van de twee werd steeds gebruikelijker, ook al bleven andere combinaties met pet mogelijk: er bestond nog geen enkele regelgeving op dit gebied.
Als voorbeeld laat ik hieronder, niet geheel toevallig, enkele foto's zien uit de jaren dertig van de geweldenaar uit Mantua, Tazio Nuvolari, waarschijnlijk de grootste coureur aller tijden (naar de bescheiden mening van Enzo Ferrari). Nuvolari had tevens een verleden als motorrijder.
Over hem doen eigenlijk alleen maar legendarische verhalen de ronde; zo remde hij standaard niet voor bochten, maar gooide de wagen gewoon dwars. Hoewel een klein tenger mannetje, had hij de meest ongelooflijke wagencontrole.


Regenvizier

Er werd soms tevens met aparte regenvizieren gereden zoals onderstaande foto duidelijk aantoond. Het vizier werd op ingenieuze wijze, met drukknoppen, aan de kapjes bevestigd. De foto is uit 1936 tijdens de start van de Mille Miglia (met links Giuseppe Farina), een race van 1.000 km dwars door Noord-Italië.


De jaren veertig

Vele autocoureurs bleven nog tot begin jaren vijftig hun stoffen of lederen kap trouw, zoals deze fraaie lichtblauwe van het merk Borsello Torino gedragen door Louis Chiron.


[bron: www.thememorabiliaexperience.com]

De dood van Achille Varzi in 1948 verandert dit echter. Tijdens natte trainingen voor de GP van Zwitserland slaat zijn wagen over de kop na een slip en Varzi wordt eronder verpletterd. De voorloper van de internationale autosportorganisatie FIA, de CSI, verplicht voortaan het dragen van (val)helmen. Die verplichting lijkt overigens pas na enkele jaren vol effect te krijgen. Zo droeg Fangio op Spa in 1950 nog onderstaand exemplaar.


[bron: www.collectors.com]

Nationale kleuren

De coureurs hadden zodoende gedurende een halve eeuw maar weinig mogelijkheden tot persoonlijke expressie, behalve in hun rijstijl. De wagens waren vaak gespoten in de nationale teamkleuren zonder sponsorlogo's e.d. Nationalisme en motorsport gingen in de eerste helft van de 20e eeuw sterk samen. De kleurcoördinatie, zoals in het geval van de Fransman Chiron (lichtblauw was de Franse racekleur) in 1948 bij de GP van Groot-Brittannië in de Talbot-Lago, zal wel geen toeval zijn geweest.


Tazio Nuvolari

Eén man deed ondertussen wel aan 'personal branding': Nuvolari. Zijn uniform bestond standaard uit een blauwe broek met geel shirt. Aan de ene kant waren op zijn borst diens initialen "TN" geborduurd en aan de andere kant als embleem een schildpad, bij wijze van grap ('de snelste mens, het langzaamste dier') aan hem in 1932 gegeven door de bekende Italiaanse dichter (en alleskunner) Gabriele D'Annunzio.

dinsdag 13 december 2011

Gaan de studiezalen van Nederlandse archieven dicht?

De lege entree van het Stadsarchief te Breda.

Breda als voorland

Het was in de loop van 2002 meen ik dat bezoekers min of meer het Stadsarchief Breda werden uitgejaagd met een forse inperking van de openingstijden van de studiezaal. Zelf deed ik toen ter plaatse promotieonderzoek; gelukkig had ik het onderzoek er al grotendeels opzitten. Samen met toenmalig collega Ton Kappelhof protesteerde ik hier schriftelijk tegen. De belangrijkste toezegging die wij kregen was dat dit slechts een tijdelijke maatregel zou zijn.
Een en ander werd gerechtvaardigd onder het mom van de eerste grote digitaliseringsoperatie in archiefland Nederland; Breda nam trots het voortouw. Wat volgde, was overwegend een scanning van stokoude inventarissen (inclusief alle onleesbare verbeteringen in potlood of pen en vage typoscripten!).
Enkele jaren later zou dit project worden omgevormd tot de zogeheten Digitale Historische Werkplaats, of althans de eerste contouren daarvan. In de praktijk betekende dit vooral het toevoegen van veel afbeeldingen aan de website. Archieven zijn in de 21e eeuw gek op afbeeldingen geworden (afbeeldingen die bovendien vaak zonder enige context worden gegeven), terwijl ze daar vroeger in het geheel niet om maalden behalve dan dat van het oudste archiefstuk.

Vermindering openingstijden

Na het jaar 2002 zijn de openingstijden te Breda niet meer op oude voet hersteld. Het Brabants Historisch Informatie Centrum in 's-Hertogenbosch vermindert per 1 januari 2012 het aantal uren dat zijn studiezaal open is. Vanaf dan is de studiezaal nog maar drie dagen en in totaal 20 uur per week toegankelijk. Tilburg ging hen dit jaar al voor. En het Nationaal Archief haalde er in de loop van 2011 één uur per dag af: in plaats van om 9 uur, gaat de studiezaal daar nu om 10 uur open.
De archiefdiensten voeren als reden voor deze nieuwe trend aan dat de aantallen bezoeken aan de studiezalen sterk teruglopen terwijl die aan hun website juist enorm stijgen. Dat lijkt te kloppen: de aantallen bezoeken aan het BHIC in 's-Hertogenbosch en Grave liepen tussen 2010 en 2011 inderdaad terug van 15.742 naar 7.726. Het aantal bezoeken aan de website liep in deze periode juist op van 25.150 naar 782.204.

Website als primaire toegang

Sites van archiefdiensten bevatten tegenwoordig bijna alle toegangen in digitale vorm, daarnaast databases die vooral voor genealogen interessant zijn en in toenemende mate ook gedigitaliseerde archieven. De onderzoeker kan nu thuis zijn werk voorbereiden, wat veel voordelen heeft en iedereen tijd bespaart. De diensten geven geen cijfers over het aantal opgevaagde stukken. Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis doet dat wel en daaruit blijkt dat het aantal opgevraagde archiefstukken tussen 2006 en 2010 met ongeveer een kwart steeg.
De betere (lees: online) toegankelijkheid van de archieven lijkt dus te leiden tot meer aanvragen; een beperking van de openingstijden staat hier alvast volledig haaks op.

Regio alleen virtuele studiezaal?

Te verwachten is dat, wanneer deze trend doorzet, dat de studiezalen van met name kleinere en buiten de Randstad gelegen diensten op niet al te lange termijn helemaal dicht gaan. De recente vacature voor Manager Publiek bij het Gelders Archief stelt zelfs onomwonden: 'Opdracht voor de komende jaren is het vormen van één virtuele onderzoeksruimte, die de functie van de huidige studiezaal grotendeels overneemt.' De directeur van het Gelders Archief, Fred van Kan, kondigde dit al min of meer aan in het septembernummer van het Archievenblad.
Dat zou betekenen dat de historisch onderzoeker op termijn niet meer bij zijn bronnen kan. Die heeft namelijk altijd een unieke onderzoeksvraag, te beantwoorden aan de hand van al even unieke archieven. Geschiedschrijving alleen op basis van kranten en gedrukt materiaal? Gaan we die kant op? Ik moet er niet aan denken.

Digitalisering archieven lastig?

Is digitalisering dan een oplossing? Wetenschappelijke bibliotheken, de KB voorop, zijn druk bezig met het digitaliseren van hun boekenbezit. De KB ging in zee met Google en dan gaat het hard. Archiefdiensten daarentegen digitaliseren hun archieven maar mondjesmaat, witte raven als Bergen op Zoom daargelaten.
Het Nationaal Archief had bijvoorbeeld al lang geleden kunnen besluiten zijn belangrijkste bezit, de archieven van de Verenigde Oostindische Compagnie, te digitaliseren. Dit in navolging bijvoorbeeld van het omvangrijke project uit de jaren tachtig/negentig van de 20e eeuw inzake de koloniale archieven in Spanje te Sevilla. Pas heel recent werd daarentegen een begin gemaakt met de veel kleinere archieven van de WIC.

Archivo General de Indias te Sevilla, waar zowel archief en gebouw op de werelderfgoedlijst staan.

Daar hebben ze ook goede redenen voor. Google is (vooralsnog? er zijn vrijages geweest, onder meer met het NA inzake de kaartenafdeling) niet geïnteresseerd in archieven omdat OCR op handschriften nog niet ver genoeg ontwikkeld is. Dit lijkt echter slechts een kwestie van tijd: hoe meer voorbeelden, hoe sneller de techniek immers leert. De kosten van digitaliseren zijn in beginsel weliswaar hoog, maar die nemen bij toenemende volumes ook snel weer af.

Welke archieven?

De hoofdvraag die dan nog slechts rest: waar te beginnen? Het Nationaal Archief heeft ruim 100 kilometer archief in zijn depots staan, de actuele achterstanden in het wegwerken van archieven bij de overheid niet meegerekend. Het digitaliseren van de ruim 6.000 toegangen van het NA, een meerjarige operatie (DTNA) die onlangs werd voltooid, was een miljoenenproject.
Daarentegen komt als stelregel 90% van de bezoekers slechts voor 10% van de archieven: de vraag waar te beginnen lijkt dus vrij eenvoudig te beantwoorden, ongeacht welke archiefdienst. De overige 90% van de archieven is incourant en wordt vooral door wetenschappers geraadpleegd. Alleen op de studiezaal van het NA is dit genus in de meerderheid.
Elders, en zeker buiten de Randstad is dat anders. Een wetenschapper is hier een zeldzame plant. Het zijn voornamelijk genealogen en een enkele lokaalhistoricus die zich hier vertonen. Om die reden krijgen door genealogen en lokaalhistorici veel gebruikte bronnen terecht voorrang bij de ontsluiting en soms ook bij de digitalisering.

Nawoord

Kort geleden vernam ik dat het grootste archief van Nederland, het Nationaal Archief, in 2012 de studiezaal nog maar enkele dagen per week gaat openen, terwijl een bezoeker dan nog maar twee maal per dag stukken kan aanvragen. Dat vormt een ernstige belemmering voor alle onderzoekers. Heeft de leiding van het NA zich wel gerealiseerd dat veel van zijn bezoekers uit andere landen komen, waaronder uit Azië?
Ze worden hier geconfronteerd met een situatie die je niet zou verwachten van een van de rijkste landen ter wereld. Het NA kan een voorbeeld nemen aan de studiezalen van de federale Belgische Rijksarchiefdienst. Het Algemeen Rijksarchief in Brussel is op werkdagen tot 18.00 uur geopend. Die weten hoe het hoort.

Historici (en archivarissen), let op uw zaak! Wanneer de studiezalen dichtgaan, is het te laat voor een tegenactie.

Verantwoording

Auteur gastblog: Ton Kappelhof, senioronderzoeker, Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis – KNAW, Den Haag.
Een eerdere versie van deze blog verscheen op de website van het Huygens ING d.d. 20 november 2011.
Het blog is op onderdelen aangepast en geactualiseerd plus aangevuld door OvdM/TK.

Bronnen

Lees tevens het artikel 'Historici vrezen digitalisering archieven' in het Nederlands Dagblad van 3 december 2011. Hierin bepleit Martin Berendse, ter oplossing van de sluiting(en), onder meer voor tijdelijke uitlening van archieven aan vier regionale centra.

http://www.nd.nl/artikelen/2011/december/03/archief-digitaliseren-kost-veel-tijd

Lees ook een verslag van de discussiedag uit 2000 - maar daarom niet minder actueel - inzake de vorming van de RHC's en de gevolgen daarvan voor het geschiedwetenschappelijk onderzoek:

http://www.knaw.nl/Content/Internet_KNAW/publicaties/pdf/90000064.pdf, l;

maandag 12 december 2011

Gevonden: archiefschatten (1)

Als kunstliefhebber zie ik zo af en toe wel eens wat bijzonders op veilingen opduiken. Op het eerste gezicht vrij alledaagse voorwerpen of afbeeldingen, maar tevens met een nog onbekend verhaal die de geschiedenis van iets of iemand onverwachts dichterbij brengt.

Een mountie uit Schiedam!?

Wie of wat is bijvoorbeeld deze 'mountie' uit Schiedam? De afbeelding is duidelijk ergens gesitueerd in een bergachtig gebied van de Verenigde Staten of Canada, mede ook gelet op de outfit van deze padvinder. Dit type hoed, met van die deuken aan de zijkant, is bij mijn weten zeer kenmerkend voor Canadese mounties of andere gerechtsdienaren. Opereren die echter ook op muilezels i.p.v. alleen op paarden?


Atelier Kamman te Schiedam

Ondanks de Amerikaanse setting van het geheel staat er duidelijk leesbaar 'Atelier Kamman Schiedam' linksonder.


Vader en zoon Kamman waren bekende fotografen te Schiedam, waar vader Hendrik was begonnen als lithograaf. Zoon Jan (1898-1983) kreeg eerst les van de Schiedamse schilder en tekenaar Jan Hingman (1864-1954). Jan begon zijn opleiding als kunstschilder te Rotterdam tussen 1916-1922. Later zou hij korte tijd representant zijn van de nieuwe fotografie. Deze afbeelding is overigens geen foto, maar een tekening.
Hoe deze avontuurlijke Schiedammer ooit in Amerika belandde (of, andersom, een berooide Amerikaan in Schiedam) is slechts een van de vele vragen achter deze intrigerende afbeelding.

-Oprechte Veiling Haarlem, lot 9339 (veiling vrijdag 16/12)

Amsterdams straattype

Een andere tekening, mogelijk meer getrokken uit de dagelijkse realiteit, is dit erg fraai getroffen portret getiteld 'Amsterdamsch straattype'. Het is tevens gesigneerd: D. van Hessen mrt 1917.
De oudere man met snor is gehuld in een grote oversized jas. Zijn neus ziet er licht gezwollen uit, waarschijnlijk vanwege de koude of anderszins (drank?). Wellicht maakt hij daarom ook een redelijk montere indruk.


David van Hessen

Zeer waarschijnlijk betreft het hier de kunstenaar David van Hessen (1881-1943). Volgens de database van het Rijksbureau Kunsthistorische Documentatie was hij van 1919-1921 werkzaam te Amsterdam, na eerder een periode in de Verenigde Staten te hebben verbleven.
Aan de hand van deze nieuwe gegevens (dankzij deze gedateerde tekening) kan in ieder geval zijn loopbaan tot nog toe worden herzien: klaarblijkelijk was hij al enkele jaren eerder teruggekomen uit Amerika.


-Oprechte Veiling Haarlem, lot 9264 (veiling vrijdag 16/12)

Aankoop

Beide tekeningen zijn geen werken met een grote kunsthistorische waarde; ze zullen hooguit enkele tientjes opbrengen. Ze zijn echter belangrijk binnen het oeuvre van de betrokken kunstenaars, beide met een bijzonder verhaal en daarmee vooral van enige historische waarde. Voor de betrokken archiefdiensten een buitenkansje, lijkt mij.