Er waren in wezen drie partijen betrokken bij het ongeluk: de vrachtwagenchauffeur (Sweerus), prins Bernhard en wat de Telegraaf neutraal omschreef als 'de autoriteiten' (belast met verkeersveiligheid). Sweerus was in wezen de aanleiding van het ongeluk maar niet de veroorzaker, zo werd steeds duidelijker.
Summary
The investigation into the causes of the road accident focused mainly on the issue of road safety. It concluded the measures put in place had not been sufficient. The military police, who were the prime investigators, were not without their critics themselves. The contractor of the road works instead tried to put the blame squarely on Prince Bernhard himself. The Ministry of Transport meanwhile had to defend itself against accusations from Queen Wilhelmina but maintained it was not to blame. However, a new temporary roadsign was put up only one day after the accident.
Verkeersongelukken waren gedeeltelijk het werkterrrein van de Koninklijke Marechaussee. Die was dan ook snel ter plaatse en begon vrijwel meteen met haar onderzoek: het opmeten van remsporen en verhoor van getuigen. Maar diezelfde marechaussee was ook partij, zoals Het Vaderland de volgende dag wist te melden:
De algemene conclusie van de marechaussee was dan ook weinig verrassend: er waren onvoldoende veiligheidsmaatregelen genomen. De aannemer was in gebreke geweest omdat hij geen waarschuwingsbord aanbracht voor het verkeer naar Amsterdam, maar 'de marechaussee had deze fout moeten zien en tot voorzieningen moeten dwingen', aldus diverse kranten. Het nieuws van den dag voor Nederlandsch Indië meende zich overigens te herinneren hoe tijdens de werkzaamheden op Schiphol mannen met rode vlaggen voor de vrachtwagens liepen om weggebruikers tijdig attent te maken op het gevaar.
Aldus verplaatste de schuldvraag zich naar de aannemer. Het was vervolgens aan Justitie om aan de hand van de rapporten van de marechaussee te kijken of er sprake was van schuld of grove nalatigheid. Dagblad Het Volk vroeg de uitvoerder van het graafwerk, H. Lust, alvast om zijn oordeel.
Volgens hem waren de veiligheidsmaatregelen getroffen in volledig overleg met Rijkswaterstaat. In beide (!) richtingen stond een waarschuwingsteken en Zweerus had, volgens opdracht aan de chauffeurs, goed uitgekeken vóór het oversteken; het laten passeren van een eerdere wagen sprak daarbij duidelijk in zijn voordeel.
Lust deed verder enkele opvallende uitspraken: prins Bernhard 'reed gedeeltelijk op het rechter- en gedeeltelijk op het passeervlak.' De prins had daarom met zijn rechter voorkant van de auto de linkerachterkant van de vrachtwagen geraakt. En:
Een andere vraag van de kranten was of de aannemer voor het maken van de uitweg een vergunning nodig had gehad van Rijkswaterstaat en of daarin eventuele voorwaarden waren gesteld inzake de veiligheid. Hier antwoorden de archieven. Op 1 december schreef de Directie Rijkswaterstaat aan Rijkswaterstaat directie Noord-Holland om nadere uitleg over de vergunning, speciaal de voorschriften in het belang van de veiligheid. De ontheffing (inzake de Verkeerswet tegen de lintbouwvergunning) zou daarbij ten onrechte niet door de minister zijn verleend.
De volgende dag beantwoordde de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat in Haarlem: Th. Heijblom (hij was tevens gaan wezen kijken). De Baat had inderdaad toestemming gevraagd en die was verleend. Eerder was nog wel overwogen het zand per spoor te vervoeren maar dat bleek niet (meer) mogelijk. Het feit dat het zandvervoer ten behoeve van spoorwegwerk was, bleek eveneens van nader invloed op het verlenen van de vergunning dat redelijk op stel en sprong moest gebeuren. Een andere optie was nog geweest om de uitweg pas na het viaduct in te passen, maar dit werd gevaarlijker geacht dan een rechtstreekse uitrit.
Nodig waren geacht drie maatregelen ten behoeve van de verkeersveiligheid: 1) een waarschuwingsbord voor de richting Amsterdam-Laren; 2) het uitroepteken "Opletten" nabij dit bord; 3) het waarschuwen van het verkeer op de weg voor elke uitrijdende zandauto door een man met rode vlag (of rode lantaren) voor elke uitrijdende zandauto.
De technisch-hoofdambtenaar, J.P. de Ruiter, besloot bij nader inzien de man met de vlag te vervangen door een vlag (of lantaren) bij het uitrijpunt. 'Het uitzicht van uit de richting Laren op de uitrijdende auto's, is uit den aard der zaak onbelemmerd'; daarom waren op dit punt geen nadere maatregelen nodig.
De bepalingen tegen de lintbebouwing werden niet van toepassing geacht: voor uitvoering van werken door het Rijk zelf, werd geen "officieele" vergunning vereist. Voor minder belangrijke werken, die slechts voor korte tijd worden gemaakt, volstond een eenvoudige schriftelijke toestemming van de plaatselijke Waterstaatsautoriteit. De schriftelijke toestemming voor de tijdelijke uitweg (tot 15 februari 1938) werd op vrijdagmiddag 26 november verleend.
Daags na het ongeluk werd desondanks een waarschuwingsbord aan de overkant van de weg geplaatst, een paar honderd meter voor de bewuste afrit: daarmee lijkt de verantwoordelijkheid min of meer van overheidswege op zich te zijn genomen.
Dit bord of 'attentiesein' aan de Larense zijde, met het uitroepteken-bord, werd geplaatst op order van de burgemeester van Diemen. N.a.v. een telefonische opmerking van dr. Polak, werd dit bericht aan Heijblom overgebracht door de Amsterdamse hoofdcommissaris van verkeer Bakker. Omdat langs deze kant van de weg echter sprake was 'geen werk "in uitvoering", werd dit bord op 2 december vervangen door een bord met opschrift "voorzichtig".
Naast het symbolische bord werd er vanaf 30 november ook iemand van de marechaussee geposteerd bij het viaduct om het verkeer te regelen, wanneer er een zandwagen van de helling kwam. Diens werktijden waren van 7.15 à 7.30 tot 16.00 à 16.15. Het zandvervoer vond daarentegen plaats van 7 uur tot 16.30 en zaterdag vanaf 13.00. Wanneer de post niet aanwezig was, stond er een man met een rode lantaren op de weg.
In zijn definitieve antwoord (het concept werd als onvolledig beoordeeld) wees de minister erop dat de rijksweg nr. 1 van Baarn naar Amsterdam vol met zijwegen zat. Met andere woorden: hier gold de eigen verantwoordelijkheid van de automobilist. De tijdelijke uitweg was een noodzakelijk werk, weliswaar uitkomend op een voorrangsweg, maar daarvoor golden al voldoende normale verkeersregels. Geen ambtenaren konden dan ook verantwoordelijk worden geacht voor het ongeluk; het geheel was 'een ongelukkigen samenloop van omstandigheden' geweest.
In de kranten werd het ongeluk ondertussen aangegrepen voor een breder pleidooi inzake de verkeersveiligheid. De Telegraaf schreef, opvallend genoeg, tevens over de - onnodige - vertraging die op het spoor had plaatsgevonden wegens het ophouden van de trein voor de ambulances.
Dagblad De Limburger meende dat het zoeken naar een zondebok niet zo erg veel zin had. Onder de kop 'Een goede les. Het jammerlijk ongeluk' werd een pleidooi gehouden voor het aanleggen van autosnelwegen naar buitenlands voorbeeld. De eerste snelweg in Nederland, de Rijksweg 12, was dat voorjaar geopend tussen Voorburg en Zoetermeer.
Het dagblad zag als kernprobleem dat het idee van snelverkeer in Nederland werd geremd door de combinaties met andere verkeersvormen. 'Wegen uitsluitend voor het autosnelverkeer' naar buitenlands voorbeeld was dan ook niet langer een luxe, integendeel het zou 'een prachtgelegenheid voor werkverruiming zijn' analoog aan de waterstaatswerken.
Summary
The investigation into the causes of the road accident focused mainly on the issue of road safety. It concluded the measures put in place had not been sufficient. The military police, who were the prime investigators, were not without their critics themselves. The contractor of the road works instead tried to put the blame squarely on Prince Bernhard himself. The Ministry of Transport meanwhile had to defend itself against accusations from Queen Wilhelmina but maintained it was not to blame. However, a new temporary roadsign was put up only one day after the accident.
Marechaussee
Verkeersongelukken waren gedeeltelijk het werkterrrein van de Koninklijke Marechaussee. Die was dan ook snel ter plaatse en begon vrijwel meteen met haar onderzoek: het opmeten van remsporen en verhoor van getuigen. Maar diezelfde marechaussee was ook partij, zoals Het Vaderland de volgende dag wist te melden:
De vraag heeft zich voorgedaan, of de marechaussee die met het toezicht op het verkeer op dit gedeelte van den Rijksweg belast is, niet den aannemer er opmerkzaam op had moeten maken, dat hij aan de bovenomschreven verplichting [duidelijke verkeerstekenen] in het belang van de veiligheid van het verkeer op onvoldoende wijze voldaan had. Desnoods had de marechaussee, naar ons wordt opgemerkt, ook voldoende manschappen beschikbaar, om hier een verkeerspost te plaatsen. Noch het een, noch het ander is geschied, doordat - gelijk wij hierboven reeds meedeelden - het zandvervoer nog slechts een halven dag had plaats gehad. Wel snel en op schokkende wijze heeft zich dus de onvoldoendheid der voorzorgsmaatregelen gewroken.
De algemene conclusie van de marechaussee was dan ook weinig verrassend: er waren onvoldoende veiligheidsmaatregelen genomen. De aannemer was in gebreke geweest omdat hij geen waarschuwingsbord aanbracht voor het verkeer naar Amsterdam, maar 'de marechaussee had deze fout moeten zien en tot voorzieningen moeten dwingen', aldus diverse kranten. Het nieuws van den dag voor Nederlandsch Indië meende zich overigens te herinneren hoe tijdens de werkzaamheden op Schiphol mannen met rode vlaggen voor de vrachtwagens liepen om weggebruikers tijdig attent te maken op het gevaar.
Uitvoerder
Aldus verplaatste de schuldvraag zich naar de aannemer. Het was vervolgens aan Justitie om aan de hand van de rapporten van de marechaussee te kijken of er sprake was van schuld of grove nalatigheid. Dagblad Het Volk vroeg de uitvoerder van het graafwerk, H. Lust, alvast om zijn oordeel.
Volgens hem waren de veiligheidsmaatregelen getroffen in volledig overleg met Rijkswaterstaat. In beide (!) richtingen stond een waarschuwingsteken en Zweerus had, volgens opdracht aan de chauffeurs, goed uitgekeken vóór het oversteken; het laten passeren van een eerdere wagen sprak daarbij duidelijk in zijn voordeel.
Lust deed verder enkele opvallende uitspraken: prins Bernhard 'reed gedeeltelijk op het rechter- en gedeeltelijk op het passeervlak.' De prins had daarom met zijn rechter voorkant van de auto de linkerachterkant van de vrachtwagen geraakt. En:
'Het zicht was ongeveer 250 à 300 meter. Het schemerde en het was heiig. Als de Prins 90 km. gereden heeft (en dat heeft hij minstens gedaan!) dan legde hij een 25 meter per seconde af.
De Prins heeft niet geremd, want er zijn géén remsporen te zien en heeft ook niet uitgeweken.
Ik vind het natuurlijk ellendig dat dit ongeval heeft plaats gehad. Maar laat men nu niet proberen om ons de schuld te geven!
Rijkswaterstaat
Een andere vraag van de kranten was of de aannemer voor het maken van de uitweg een vergunning nodig had gehad van Rijkswaterstaat en of daarin eventuele voorwaarden waren gesteld inzake de veiligheid. Hier antwoorden de archieven. Op 1 december schreef de Directie Rijkswaterstaat aan Rijkswaterstaat directie Noord-Holland om nadere uitleg over de vergunning, speciaal de voorschriften in het belang van de veiligheid. De ontheffing (inzake de Verkeerswet tegen de lintbouwvergunning) zou daarbij ten onrechte niet door de minister zijn verleend.
Autoriteiten en nieuwsgierigen (of ramptoeristen) staan te kijken bij het wrak van de gecrashte Ford van prins Bernhard op de Muiderstraatweg. Bron: Nationaal Archief, Collectie Het Leven. |
De volgende dag beantwoordde de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat in Haarlem: Th. Heijblom (hij was tevens gaan wezen kijken). De Baat had inderdaad toestemming gevraagd en die was verleend. Eerder was nog wel overwogen het zand per spoor te vervoeren maar dat bleek niet (meer) mogelijk. Het feit dat het zandvervoer ten behoeve van spoorwegwerk was, bleek eveneens van nader invloed op het verlenen van de vergunning dat redelijk op stel en sprong moest gebeuren. Een andere optie was nog geweest om de uitweg pas na het viaduct in te passen, maar dit werd gevaarlijker geacht dan een rechtstreekse uitrit.
Veiligheidsmaatregelen
Nodig waren geacht drie maatregelen ten behoeve van de verkeersveiligheid: 1) een waarschuwingsbord voor de richting Amsterdam-Laren; 2) het uitroepteken "Opletten" nabij dit bord; 3) het waarschuwen van het verkeer op de weg voor elke uitrijdende zandauto door een man met rode vlag (of rode lantaren) voor elke uitrijdende zandauto.
De technisch-hoofdambtenaar, J.P. de Ruiter, besloot bij nader inzien de man met de vlag te vervangen door een vlag (of lantaren) bij het uitrijpunt. 'Het uitzicht van uit de richting Laren op de uitrijdende auto's, is uit den aard der zaak onbelemmerd'; daarom waren op dit punt geen nadere maatregelen nodig.
De bepalingen tegen de lintbebouwing werden niet van toepassing geacht: voor uitvoering van werken door het Rijk zelf, werd geen "officieele" vergunning vereist. Voor minder belangrijke werken, die slechts voor korte tijd worden gemaakt, volstond een eenvoudige schriftelijke toestemming van de plaatselijke Waterstaatsautoriteit. De schriftelijke toestemming voor de tijdelijke uitweg (tot 15 februari 1938) werd op vrijdagmiddag 26 november verleend.
Nadere maatregelen
Daags na het ongeluk werd desondanks een waarschuwingsbord aan de overkant van de weg geplaatst, een paar honderd meter voor de bewuste afrit: daarmee lijkt de verantwoordelijkheid min of meer van overheidswege op zich te zijn genomen.
Het tijdelijke 'attentiesein' geplaatst op order van de burgemeester van Diemen. Bron: Nationaal Archief, Collectie Spaarnestad. |
Naast het symbolische bord werd er vanaf 30 november ook iemand van de marechaussee geposteerd bij het viaduct om het verkeer te regelen, wanneer er een zandwagen van de helling kwam. Diens werktijden waren van 7.15 à 7.30 tot 16.00 à 16.15. Het zandvervoer vond daarentegen plaats van 7 uur tot 16.30 en zaterdag vanaf 13.00. Wanneer de post niet aanwezig was, stond er een man met een rode lantaren op de weg.
Wilhelmina
Een week na het ongeluk schreef het Kabinet der Koningin aan de Minister van Waterstaat. Wilhelmina was geschokt dat het ongeluk kon plaatsvinden door nalatigheid van de betrokken autoriteiten. Zij wenste te weten wie de onmiddellijk verantwoordelijke was en óf er maatregelen tegen die persoon waren genomen.In zijn definitieve antwoord (het concept werd als onvolledig beoordeeld) wees de minister erop dat de rijksweg nr. 1 van Baarn naar Amsterdam vol met zijwegen zat. Met andere woorden: hier gold de eigen verantwoordelijkheid van de automobilist. De tijdelijke uitweg was een noodzakelijk werk, weliswaar uitkomend op een voorrangsweg, maar daarvoor golden al voldoende normale verkeersregels. Geen ambtenaren konden dan ook verantwoordelijk worden geacht voor het ongeluk; het geheel was 'een ongelukkigen samenloop van omstandigheden' geweest.
Autosnelverkeer
In de kranten werd het ongeluk ondertussen aangegrepen voor een breder pleidooi inzake de verkeersveiligheid. De Telegraaf schreef, opvallend genoeg, tevens over de - onnodige - vertraging die op het spoor had plaatsgevonden wegens het ophouden van de trein voor de ambulances.
Dagblad De Limburger meende dat het zoeken naar een zondebok niet zo erg veel zin had. Onder de kop 'Een goede les. Het jammerlijk ongeluk' werd een pleidooi gehouden voor het aanleggen van autosnelwegen naar buitenlands voorbeeld. De eerste snelweg in Nederland, de Rijksweg 12, was dat voorjaar geopend tussen Voorburg en Zoetermeer.
Het dagblad zag als kernprobleem dat het idee van snelverkeer in Nederland werd geremd door de combinaties met andere verkeersvormen. 'Wegen uitsluitend voor het autosnelverkeer' naar buitenlands voorbeeld was dan ook niet langer een luxe, integendeel het zou 'een prachtgelegenheid voor werkverruiming zijn' analoog aan de waterstaatswerken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten