Zoeken in deze blog

Translate

maandag 28 februari 2011

Gele brieven: Donald Rumsfeld als bureaucratische held?

Sommige mensen blijken onvermoede kanten te hebben. Zo ook voormalig minister van Defensie Donald H. Rumsfeld, de meest gehate figuur, vanwege het Abu Ghraib schandaal, uit de regering van president Bush (na de president zelf uiteraard en diens vice-president).
Vorige week las ik een recensie in de NRC over zijn recent verschenen memoires getiteld Known and Unknown. Rumsfeld blijkt een van de meest gevreesde en spraakmakende bureaucraten uit de Amerikaanse geschiedenis te zijn geweest. Een papieren tijger dus, maar dan in het echt: een heuse kantoortijger.

Memo's: 'yellow perils'

Rumsfeld begon met het schrijven van zijn beruchte memo's aan medewerkers en ambtenaren eind jaren zestig tijdens zijn dienstverband in de regering-Nixon. Vanwege de gebruikte kleur papier heetten ze aanvankelijk 'yellow perils'. Ze waren talrijk, ijzig van toon en meedogenloos. Onder Gerald Ford zou Rumsfeld voor de eerste maal minister van Defensie worden.
Volgens hemzelf hadden de memo's de volgende nut en functie: 'Mondeling commentaar kan worden vergeten of een lage prioriteit krijgen. Met geschreven memo's kon ik een taak uitdelen, een kopie houden, en vooruitgang traceren.' De memo's werden overigens wel uitgetypt.

'Snowflakes'

In zijn latere ambtsperiode onder president Bush zou Rumsfeld deze praktijk voortzetten. Inmiddels was sprake van de zogeheten 'snowflakes' (terwijl ik deze alinea schrijf, op woensdagmiddag 23 februari, vallen er ook daadwerkelijk sneeuwvlokken naar beneden!).
Rumsfelds grote afhankelijkheid van originele memoranda in de 21e eeuw kan tevens worden gezien als een mogelijk ouderwetse vorm van informatievoorziening, een soort laatste verdedigingslinie tegen de digitale informatievoorziening zoals hij zelf ook min of meer toegeeft.

http://www.rumsfeld.com/library/page/200106-snowflakes

Deze documenten vormen tevens de inspiratiebron voor onderstaand schilderij, een bijzonder (en zeldzaam) voorbeeld van archivistiek in de kunst.


[Het schilderij Picnic gemaakt door de Iraakse kunstenaar Muayad Muhsin (2006)]


Bureau

Een ander, fraai detail van deze bureaucraat pur sang is dat Rumsfeld staand werkte vanachter zijn speciaal voor hem ontworpen bureau (en werkdagen van 12-15 uur draaide), een soort katheder. Uit het oogpunt van gezondheid (de mens is gemaakt om te staan, niet om te zitten zo leert de evolutie) is dit overigens helemaal zo gek nog niet. Lees meer daarover:

http://blogs.hbr.org/your-health-at-work/2010/08/the-many-benefits-of-standing.html


[Rumsfeld (met bril) toont zijn opvolger als Chief of Staff in het Witte Huis, Dick Cheney, zijn speciale bureau]



Onthullingen

Rumsfelds memoires kunnen, volgens de recensie in de Volkskrant van 19 februari, worden gelezen als een lange vingeroefening in de kantoorpolitiek van de wereld. Volgens Kissinger was hij een 'skillful, even ruthless, bureaucratic infighter'.
De algemene kritiek op deze memoires is dat hij te veel met anderen afrekent en te weinig zelfkritiek uit maar dat is memoires eigen. Zo was hij geen vriend van Condoleeza Rice of Colin Powell. Lees een Amerikaanse recensie op dit punt.
Rumsfeld onthult verder onder meer dat de National Security Council niet werkte: er werden geen 'precise objectives' gesteld of besluiten genoemen hoe bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Dat klinkt erg als de stijl van het moderne management - althans de slechte kant ervan. Dit leidt onherroepelijk tot een steeds ondoorzichtiger besluitvorming, mede doordat er ook steeds minder genotuleerd wordt.
De kritiek op 'interagency feuding' is vrij voorspelbaar. Verder vindt hij dat er te weinig op wetgeving wordt vertrouwd en te veel op de uitvoerende macht van de president (die daarmee dus het Congres omzeilt).
Deze 'presidentiële' stijl van regeren, in plaats van vertrouwen op voltallige kabinetsbesluiten, gebeurt ook elders in de democratische wereld in toenemende mate.

'Presidentiële' bibliotheek

Rumsfeld zou in 1988 kortstondig Republikeins presidentskandidaat zijn. Wellicht dat hij nu daarom ook, ter gelegenheid van de publicatie van de memoires, zijn eigen papieren monument heeft opgericht: een gedigitaliseerd archief. Deze website heeft daarmee ook wel iets weg van de Amerikaanse presidentiële bibliotheken.

http://www.rumsfeld.com/

Tevens geeft hij commentaar op zijn eigen wijze van administratie:

http://www.rumsfeld.com/library/

Hier kan menig Nederlands politicus c.q. bewindsman (m/v) nog een voorbeeld aan nemen!

zondag 27 februari 2011

Het hoogspring duikrecord

Toevallig was vorige week in de De Wereld Draait Door, in het kader van een kort overzicht van stunts, het hoogspring duikrecord te zien.



Techniek

Dit filmpje beantwoordde ook voor mij enige vragen ter (voorlopige) afsluiting van de succesvolle blogreeks over de geschiedenis van het brugspringen.
De filmpjes laten namelijk zien wat ik eigenlijk alleen maar kon beschrijven: de techniek van het springen. Er wordt telkens bewust geprobeerd de val te breken door middel van salto's. Het aantal omwentelingen is daarbij cruciaal; wie verkeerd uitkomt, spreekt het mogelijk niet na.

Moderne recordhouders

Verbreking van het duikrecord was ook een van de aansporingen voor de diverse Nederlandse brugspringers gedurende het interbellum.
De Amerikaanse duikspecialist Dana Kunze had tot halverwege de jaren tachtig het record met 172 feet of 52,40 meter. In 1985 werd dit verbroken door zijn landgenoot Randy Dickison te Hong Kong: 174 feet en 8 inches. Wel brak hij daarbij zijn been. De poging van Lucy Wardle, met de achterwaartse techniek, komt op mij als buitengewoon desoriënterend over en niet navolgenswaardig.



Het record werd in 1987 verbeterd door de huidig recordhouder, de Fransman Oliver Favre: hij sprong 177 feet of 53,90 meter.

Lees ook:

http://hethistorischatelier.blogspot.com/2010/11/doodssprong-2-springers-of-duikers-te.html
http://hethistorischatelier.blogspot.com/2010/11/doodssprong-3-de-willemsbrugspringer.html

donderdag 24 februari 2011

Persoonsregistratie: de voorgeschiedenis van de peespas

Persoonsregistratie behoort tot de 'core business' van het bestaan of, beter nog, ontstaan van archieven. Het is tevens de belangrijkste reden waarom archieven überhaupt worden geraadpleegd. Over het ontstaan van de behoefte aan persoonsregistratie, de historische context (met name in de 19e eeuw), zijn we vaak veel minder goed ingelicht. Dit is in de meeste gevallen nog niet in detail uitgezocht.

Machtsrelatie

Binnen de archiefwetenschap wordt deze toenemende behoefte aan registratie op hoofdlijnen vooral in termen van machtsrelaties gezien: het vastliggen van iemands gegevens is de weergave van een machtsverhouding tussen mensen en in zekere zin daarmee een discriminerende daad. De reden voor registratie van een bepaalde groep mensen zegt namelijk tevens iets over uit-of afzondering van die groep: waarom zij wel en bijvoorbeeld andere niet?
Die groepen worden daarmee op papier tot 'anders-zijn' bestempeld, een oordeel dat de maatschappij al gauw geneigd is over te nemen met allerlei vervolg-of dwangmaatregelen. Dit proces van uitsluiting kan tot extremen leiden, zoals bijvoorbeeld opsluiting (gedetineerden) of zelfs verwijdering (vreemdelingen).

Peespas

Ik moest hier recent weer sterk aan denken in het geval van de peespas, een term die ik ook niet heb bedacht en die we gelukkig nu ook weer kunnen vergeten. Het idee was dat prostituees zich met behulp van een werkpas tegenover klanten kunnen legitimeren alsof officieel geregistreerd sekswerker. Om de drie jaar zouden zij zich hiervoor bij de gemeente dienen te melden.
De belangrijkste reden voor registratie is de al jarenlange strijd tegen illegale vrouwenhandel en de uitbuiting van buitenlandse vrouwen. Het parlement was niet erg enthousiast over de invoering, evenmin als belangengroepen der prostituees. Nog afgezien van de dubbelzinnigheid van de maatregel; in menig buitenland zijn het tenslotte de hoerenlopers die in overtreding zijn.



Bekijk meer nuttige links:
http://nieuwsuur.nl/onderwerp/209041-is-de-peespas-een-goed-idee.html

Lees een betoog van Mieke van der Burg tegen invoer wegens onder meer overtreding van de Wet Bescherming Persoonsgegevens:
http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/article/detail/1839401/2011/02/01/Peespas-prostitutie-lost-niets-op.dhtml

Op 10 februari besloot minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) af te zien van deze maatregel. Overigens komt er wel een verplichte registratie.
Deze ontwerpwet is daarmee voor de tweede keer gestrand, nadat minister Hirsch Ballin er eerder van afzag wegens de val van het kabinet-Balkenende IV. Lees over de kritiek vanuit Amsterdam toen in het Parool:
http://www.parool.nl/parool/nl/224/Binnenland/article/detail/72544/2008/12/10/Groot-verzet-tegen-verplichte-peespas.dhtml

Prostitutie 19e eeuw

Nu is registratie van prostituees helemaal niets nieuws: in de 19e eeuw dachten ze er precies hetzelfde over, alleen was de reden toen anders namelijk vanwege de hygiëne. In de loop van de 19e eeuw was men in toenemende mate bang geworden voor aantasting van de gezonde elementen in de samenleving. Het militaire (lees ook koloniale) potentieel van de mannen moest beschermd worden tegen promiscue vrouwen en dat betekende dat die 'het' bij voorbaat gedaan hadden.
De hele eeuw werd er strijd geleverd tussen 2 kampen; pro-reglementering versus anti-prostitutie. Geschat wordt dat er ruim 24.000 (!) publicaties aan dit onderwerp zijn gewijd. Steden in Nederland zaten hierdoor eveneens op twee sporen (pro of contra).

http://nl.wikipedia.org/wiki/Prostitutie_in_Nederland_19e_eeuw_(1806-1911)

Registers openbare vrouwen te Leiden

Een van de pro-reglementering steden was Leiden. Hiervan zijn, dankzij het archief van de politie, drie inschrijvingsregisters bewaard gebleven van prostituees en bordeelhouders voor de periode 1853-1904.


[Regionaal Archief Leiden, Gemeente politie Leiden, inv. nr. 2384]



[Regionaal Archief Leiden, Gemeente politie Leiden, inv. nr. 2386]


Behalve een uitvoerige persoonsregistratie (incl. signalement), moesten de vrouwen met grote regelmaat (tweemaal per week) bij artsen langs ter geneeskundige inspectie. Tevens kregen zij een soort identificatiepas of kaart (helaas niet in het archief bewaard gebleven).
Herhaaldelijk moest via de politie worden geprobeerd deze van de bordeelhouder terug te krijgen nadat de meisjes waren gestopt of verhuisd. Anders dreigde stigmatisering of wellicht zelfs chantage.

Aanbevolen literatuur
Martin Bossenbroek en Jan H. Kompagnie, Het mysterie van de verdwenen bordelen: prostitutie in Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 1998).

woensdag 23 februari 2011

Witte brieven of de toenemende informalisering van de macht

Gastblog Ton Kappelhof, historicus, Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Den Haag

Blauwe brieven zijn zeldzaam. Naar verhouding komen ze veel voor in het enige jaren geleden opengestelde archief van het Kabinet van de Minister-President.

Witte brieven

Zeker zo interessant zijn in dat archief de witte briefjes van de raadsadviseurs, die vanaf de jaren vijftig neerdwarrelden op het bureau van de achtereenvolgende premiers Drees, De Quay en Cals.
Als voorbeeld van een witte brief, dat wil zeggen een korte nota van een raadsadviseur, in dit geval drs. Putter, zie onderstaand voorbeeld aan de minister-president over de financiële gevolgen van de op stapel staande socialeverzekeringswetten, uit 1965.


[Nationaal Archief, Archief Kabinet MP, inv. nr. 5524.]

Het zijn prozaïsche briefjes, zonder registratuurnummers, zonder briefhoofd, zonder andere kenmerken. Deze zijn veel talrijker dan de schaarse blauwe brieven. Dat zijn de tekenen van de ambtelijke macht die toen al groot was en later alleen maar groter zou worden.
Bovenstaand voorbeeld is op het eerste oog overigens weinig wit want aan het verzuren; de getypte tekst is deels al aan het vervagen.

Voor meer informatie over het project Sociale Zekerheid raadpleeg de website van het Huygens ING:
http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/Socialezekerheid

Raadsadviseur

De figuur van de raadsadviseur is in de politieke geschiedschrijving sterk onderbelicht. Hij blijft de grijze ambtenaar die hij (tot ca. 1990 waren het bijna allemaal mannen) wilde zijn. De vraag hoe groot zijn invloed was is nog niet beantwoord.
Hoe verhield de opkomst van de raadsadviseur zich tot de al lang bestaande Raad van State? De Raad gaf ook vaak -en dat al ver terug in de negentiende eeuw- afwijkende adviezen waar niets mee gedaan werd, maar die wel duiden op onderstromen die in de politieke geschiedschrijving, die gefixeerd is op het pays legal, onderbelicht zijn gebleven.
Recentelijk klaagde de vicepresident van de Raad, H.D. Tjeenk Willink, dat de regering niets doet met zijn politieke adviezen. Wanneer duikt de figuur van de raadsadviseur op? Komt deze figuur ook voor bij de lagere overheden?

Naschrift: Machtsverschuiving van politiek naar ambtenaar [OvdM]

Politici moeten gelet op de toenemende complexiteit van maatschappij en bestuur steeds vaker vertrouwen op de inhoudelijke kennis van de ambtenaren om hen heen. Omdat de politieke top is overbelast, vullen de medewerkers het 'machtsvacuüm' op. Dit schrijft politicoloog en voormalig Kamerlid Bob van den Bos in een opiniestuk. Lees het artikel van 28 januari 2011 in de Volkskrant:

http://opinie.volkskrant.nl/artikel/show/id/7725/Ambtenaren_krijgen_steeds_meer_macht

In het jaarverslag van de Raad van State over 2009 werd eerder gewaarschuwd dat juist die kwaliteit (van de ambtenaar) tanende is vanwege toenemende marktwerking. Hierdoor is de professionaliteit binnen het openbaar bestuur onder druk komen te staan. In plaats van bezuinigingen op het ambtenarenapparaat zou dan ook een kwaliteitsimpuls moeten plaatsvinden, volgens Tjeenk Willink. Lees zijn commentaar:

http://www.raadvanstate.nl/pers/samenvatting_jaarverslag_2009.asp

Meer weten?

Lees ook de eerdere bijdragen over de werking van de informele bureaucratie (op documentniveau) in Nederland:
http://hethistorischatelier.blogspot.com/2010/12/de-blauwe-brief.html
http://hethistorischatelier.blogspot.com/2011/02/de-blauwe-brief-2_18.html

maandag 21 februari 2011

Love tokens: an extraordinary exhibition at The Foundling Museum

Records (i.e. archives in Dutch) are usually not very emotive subjects. Archivists being professionals themselves off course will think otherwise but to ordinary people records amount to nothing more than bundles of old paper.
The famous Dutch historian Johan Huizinga used to dwell on the subject of 'historical sensation', meaning a direct link with the past brought on by an encouter with something original. Records in more recent times have however lost their primacy in historical research. Other kinds of texts, for instance literary, old newspapers but also photographs, paintings etc. have caused a serious decline in the importance of archival research.
And with the onset of modern bureaucracy from the 19th century onwards, records have invariably also lost something exciting themselves. The sheer volume of official records produced by governmental departments almost inhibits any attempt at original research. Research into contemporary history is therefore definitively not something for the fainthearted.

Foundling Museum

In my first contribution in the English language I want to focus on the real emotions records can bring about. The Foundling Museum keeps one of the most extraordinary records I know of, at first sight consisting of nothing more than some old pieces of cloth bound to documents.


The hospital was founded in 1739 to take care of Londons growing multitude of abandoned children. The population of London expanded rapidly in the 18th century. Until its closure in 1958, some 27.000 children were taken care off.
In the cases of more than 4,000 babies left at the door between 1741 and 1760, a small object or token, usually a piece of fabric, was kept as an identifying record.
Mothers usually did not want to be identified as these children often were born out of wedlock. However, they had the right to collect their children in future if and when their personal circumstances had improved. These children were not orphans.
The pieces of fabric were attached in corresponding ledgers to documents concerning the registration of the children.


Until 6 March 2011 the Museum has a special exhibition on these unique records. Read more about it:

http://www.foundlingmuseum.org.uk/exhibit_temp.php


Love tokens

By coincidence these records now also form Britain's largest collection of everyday textiles from the 18th century. As well as pieces of fabric other so-called love tokens, ranging from simple buttons, shorn cards or clipped coins (producing matching halves) to pieces of precious metal made from gold or silver, were also left by way of identification.
Apparantly, so I have been told, the orphanage of Amsterdam has similar records (and maybe other orphanages as well?) although I have been unable to find examples of them on the internet.
If so, then why are these not given more prominence? Surely, this is one of the most moving archival stories ever told!

Photographs by courtesy of The Foundling Museum

vrijdag 18 februari 2011

De blauwe brief (2)

Recent vond ik wederom een blauwe brief. Toeval of niet? Raadpleeg ik momenteel archieven met een verhoogde kans van slagen? Dit laatste zou ik alvast willen ontkrachten. Bovendien ben ik er beslist niet naar op zoek. Sterker nog: de bewuste inventarisnummers van het ambassadearchief van Groot-Brittannië (1813-1954) stonden al veel langer op mijn vizier om eens te worden geraadpleegd. Deze tweede blauwe brief had dus ook de eerste kunnen zijn. Of heb ik er als onderzoeker soms een neusje voor? Dat kan uiteraad ook altijd nog.

Enkele kanttekeningen bij Blauwe brieven (1)

Deze vondst brengt mijn eerdere stelling over de zeldzaamheid van blauwe brieven wel enigszins in gevaar, zoals reeds door een archivaris werd opgemerkt. Volgens hem vallen dergelijke vondsten binnen de context van bepaalde archieven zelfs te verwachten. De archieven die ik raadpleeg zijn echter niet dergelijke (persoons)archieven.
Een andere archivaris (Peter Horsman) heeft enige moeite met de term 'persoonlijke brief'. De brief is tenslotte wel op officieel briefpapier van een ministerie uitgevaardigd, en niet zomaar op enig willekeurig soort papier. Opmerkelijk blijft desalniettemin dat een dergelijke 'amice' brief buiten de gangbare registratuur wordt gehouden.

Nieuw exemplaar


Het fraaie van dit nieuwe exemplaar is dat hij EN van een ander ministerie afkomstig is EN veel ouder is qua datering (uit 1946): de oudste blauwe brief tot dusverre in openbare archieven gevonden dus.
Wederom moet allereerst worden vastgesteld dat de kleur het best als vaalblauw kan worden omschreven: tijdens het doornemen van een pak papier valt ie niet onmiddellijk op. Het is en blijft dus opletten geblazen voor de onderzoeker.
De brief is geschreven op briefpapier met het logo van het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar dus zonder enige verdere registratuurkenmerken. Ze is van 1946, gericht aan de Ambassaderaad te Londen mr. A.W.C. baron Bentinck van Schoonheeten en de afzender is Hans Helb Junior.


Buitenlandse oorsprong?

Tot mijn niet geringe verbazing kwam ik, notabene nog diezelfde (inmiddels toch wel gedenkwaardige) dag, blauwe brief nummer drie tegen. Een mogelijk doodlopend archiefspoor - de betrekkelijke zeldzaamheid van blauwe brieven ontkracht - bleek daarmee plotseling toch weer erg levendig. Want dit betreft notabene een exemplaar afkomstig uit het buitenland.


Bovenstaande brief is van het Britse Foreign Office, stamt uit begin 1944, is duidelijk gemarkeerd 'Personal' en gericht aan de Nederlandse ambassadeur Jhr. E. Michiels van Verduynen. De markering 'Personal' is in zoverre interessant dat hiermee qua opzet toch wel degelijk sprake is van een persoonlijke brief. De brief bevat verder diverse registratuurkenmerken van de Nederlandse ambassade te Londen.
De afzender, Sir Alexander Cadogan (1884-1968) was permanent ondersecretaris van Buitenlandse Zaken van 1938-46 en vormde daarmee een centrale figuur in de Engelse diplomatie. Zijn dagboeken voor 1938-45 worden als een belangrijke bron beschouwd voor die periode.

Kan daarmee een nieuwe stelling worden geponeerd dat het gebruik van blauwe brieven bij wijze van informele briefwisseling van ministers een buitenlandse origine kent?

Wat er aan vooraf ging

Lees ook mijn eerdere bijdrage over dit onderwerp:

http://hethistorischatelier.blogspot.com/2010/12/de-blauwe-brief.html

zondag 13 februari 2011

De laatste brief (1): afscheid van een president

In 1994 verraste Ronald Reagan vriend en vijand met een ingezonden brief gericht aan het Amerikaanse volk. De voormalige president bekende Alzheimer te hebben. In de brief deed hij een oproep hem en zijn familie verder met rust te laten. Behalve een ontroerende brief, vonden velen het tevens een zeer waardig afscheid.



Vanaf dat moment tot aan zijn dood tien jaar later leefde Reagan teruggetrokken uit de openbaarheid. Bij zijn staatsbegrafenis in 2004, viel het op hoezeer Amerika eigenlijk verknocht was geraakt aan hun 40e president: de emoties van talloze mensen waren oprecht.

Herdenking

Momenteel is men eveneens weer in de ban van deze oud-president. Behalve dat het dertig jaar geleden is dat hij in 1981 het presidentschap oppakte, werd hij in 1911 geboren op 18 februari: honderd jaar geleden dus. Lees een artikel uit de New York Times over deze herdenking en de zoektocht naar Reagans ongrijpbaarheid:

http://www.nytimes.com/2011/02/05/arts/television/05reagan.html?scp=2&sq=ronald%20reagan&st=cse

De jongste zoon van Reagan, Ron, schreef ter gelegenheid een zeer openhartig boek over zijn vader die eigenlijk ook voor het gezin een groot mysterie was:

http://www.nytimes.com/2011/01/28/books/28book.html?scp=3&sq=ronald%20reagan&st=cse

Een overzicht van de festiviteiten:

http://www.archives.gov/presidential-libraries/reagan100/

Dutch

Als jongentje kreeg Reagan de bijnaam "Dutch" mee van zijn vader. Dit had een tweeledige oorzaak: enerzijds zijn voorkomen als klein dikkerdje ('chubby'), anderzijds zijn haarstijl. Het verdient nog eens nader onderzoek waarom Nederland eigenlijk op deze onvrijwillige wijze de Amerikaanse cultuur en beeldvorming is binnengedrongen. Evenals dat wij pas een standbeeld voor Hansje Brinker hebben opgericht, omdat de Amerikanen deze legende zo bijzonder vonden.
Dutch zou tevens de titel worden van de officiële biografie uit 1999 door Edmund Morris, die dertien jaar lang aan het boek werkte. De biografie kreeg opmerkelijk genoeg fictieve elementen mee omdat de auteur niet goed raad wist met Reagans dubbelzinnigheden.


Succesvol president

Reagan was al de oudste president bij zijn aantrede. Velen zagen het niet in hem zitten, deze voormalige B-acteur. In Washington beschouwde men hem zelfs als een extremist.
Tegen de verwachtingen in deed Reagan het daarentegen opmerkelijk goed als president. Wat men gemakshalve vergat, was dat dit zijn derde poging was om president te worden. En dat hij al vanaf halverwege de jaren zestig gouverneur was geweest.
'The Great Communicator' werd zijn nieuwe bijnaam. Reagan had daarbij geen diepere filosofische gedachten, maar bood slechts simpele retoriek. Die had hij ontwikkeld via het woordvoerderschap voor General Electric in de jaren vijftig dankzij welke hij het hele land had doorkruist.
Bovenal gaf hij het land zijn zelfvertrouwen weer terug. Dit leidde onder meer tot een van de beroemdste campagnefilmpjes ooit.



In de voorgaande twee decennia was Amerika langzaam ten onder was gegaan in een culturele oorlog tussen conservatieven (de 'silent majority' van Nixon) en liberaal-progressieven. Volgens sommigen houdt deze interne oorlog in velerlei gedaante het land nog immer gespleten.

Erfenis

Het beëindigen van de Koude Oorlog was ongetwijfeld zijn grootste prestatie: daarmee maakte hij letterlijk geschiedenis. De aankondiging van het SDI of zogeheten ruimteschild werd destijds gedeeltelijk met hoongelach ontvangen. Haalbaar of niet, het bracht de Russen ertoe de onderhandelingstafel op te zoeken: tegen de zoveelste wapenwedloop konden zij niet op.
De Iran-Contra affaire overschaduwde zijn tweede termijn als president. Wat begon met een vliegtuigcrash, waar tussen de wrakstukken onder meer gevoelige papieren werden ontdekt, eindigde bijna in impeachment. Eens te meer bleek, onder het mom van de nationale veiligheid, een schaduwregering operationeel die het minder nauw nam met de regels van de democratische rechtsstaat.
De president ontkende opdracht te hebben gegeven tot de wapendeal maar de documenten boden een ander verhaal. Lees een becommentarieerd rapport met sleuteldocumenten over deze kwestie van de National Security Archive. Een eventuele relatie tussen Reagans nalatigheid en zijn latere ziekte wordt overigens ontkracht.

Identiteit

De grote overheidsbezuinigingen van toen hebben uiteindelijk wel een enorme wissel getrokken op Amerika's eigen toekomst: in feite is sinds de jaren tachtig de middenklasse in de V.S. zo goed als verdwenen. Allerlei sociale voorzieningen zijn wegbezuinigd in het kader van maatregelen tegen zogeheten 'Big Government'.
Zelf ben ik min of meer opgegroeid met Reagan als president, een man die notabene ouder was dan mijn opa. De jaren tachtig zijn daarnaast mijn decennium, waaraan ik een groot deel van mijn (culturele) identiteit ontleen. Hij was, samen met Margaret Thatcher, de dominante politieke figuur bijvoorbeeld in de satire van Spitting Image. Hoe dan ook anders te eindigen?

zaterdag 12 februari 2011

Het loopje van John Wayne


Ik heb altijd al eens een blog willen besteden aan John Wayne, ook al valt hij strikt genomen buiten de 'scope' van de thematiek van dit weblog. Er zijn dagen dat ik smacht naar John Wayne òf een western meer in het algemeen. En aangezien de twee vaak samengaan is het eindresultaat dan ook bijna onvermijdelijk: een western, met John Wayne in de hoofdrol. Gelukkig voorziet de BBC regelmatig in deze behoefte!

Westerns

De western is de archetype Amerikaanse film voordat, eerst de musical, en later de misdaadfilm het Hollywood-scherm gingen domineren. Een western leent zich gemakkelijk voor het grote epos van de 'foundation' of grondvesting van de moderne Amerikaanse samenleving en de ontginning van het land in de 19e eeuw. Belangrijke thema's zijn altijd weer mens tegen de natuur (indianen) en goed tegen kwaad. De western is kortom het referentiepunt als het om de geschiedenis van de Verenigde Staten gaat.


In 2005 boog ook de succesvolste hedendaagse regisseur Steven Spielberg zich over dit genre, resulterend in de televisiereeks Into the West die toen met veel bombarie werd gelanceerd. Bij mijn weten is die serie niet op de Nederlandse televisie te zien geweest, maar de liefhebbers kunnen met ingang van vanmiddag terecht op de BBC (na, uiteraard, eerst een western met John Wayne). Bekijk de website:

http://alt.tnt.tv/itw/

John Wayne

Wat maakt John Wayne nu zo bijzonder? Daar zijn natuurlijk al diverse boeken over geschreven. Vaststaat dat hij in de loop van de tweede helft van de 20e eeuw als icoon van mannelijkheid is gaan gelden. De twee zijn dan ook inmiddels synoniem van elkaar geworden, tot ver buiten de eigen landsgrenzen aan toe. Zijn filmrollen waren daar natuurlijk mede debet aan.
De manier waarop hij loopt, al slepend en wiegend met zijn heupen, is onnavolgbaar. Eigenlijk is het een moonwalk in slow motion. Als je dit eenmaal weet en erop let wordt het telkens alleen maar fascinerender: zo'n grote, forse man en dan zo'n sensueel, bijna vrouwelijk loopje. Heupwiegend en toch mannelijk? Zie daar een van de vele paradoxen in zijn leven.
Zo ook het feit dat de acteur al sinds vroeg in zijn carrière een haarstukje droeg. Eind november 2010 werd bekend dat een toupet, gedragen door John Wayne in de film Eldorado, geveild zou worden bij veilinghuis Bonhams. Het kleinood werd getaxeerd op circa 1.000 dollar.

http://www.bbc.co.uk/news/entertainment-arts-11874166

Zijn stem en dictie mogen er trouwens ook wezen. Zijn 'Yooho!' ter aansporing van de cavalerie, aangevuld met gezwollen muziek, bijvoorbeeld. Op Youtube is een prachtig filmpje te vinden - eigenlijk een soort miniles in de Amerikaanse geschiedenis - waarin hij een bepaalde tekst voorleest aan de hand van een taalkundig gegeven: het verbindingsstreepje.



Patriot

Voordat ik al te lyrisch word moet een enkele kanttekening worden geplaatst. Wayne was een onbeschaamd patriot toen dat nog niet verdacht was; zijn nagedachtenis is hierdoor in zekere zin verdraaid door bepaalde uitspraken. Wayne had zeker zo zijn principes en was behoorlijk conservatief.
Erg wrang vond ik het overigens om te lezen dat een gedeelte van de filmcrew (maar liefst 41%) van de Conqueror uit 1956 later kanker ontwikkelde door de opgelopen straling als gevolg van atmosferische atoomproeven in de woestijn van Utah. Ook Wayne stierf in 1979 aan (maag)kanker.
In de tweede reeks van The Sopranos haalt "T" Gary Cooper en John Wayne aan als mannen van staavast die niet wijfelden bij de hun gestelde (filmische) taak, maar ook niet belast werden door de hedendaagse verwachting achteraf 'in touch' te zijn met hun gevoelens (zijn eigen dilemma).

True Grit (1969) en (2010)

Wayne ontving in 1969 een Oscar voor beste mannelijke acteur wegens zijn rol in True Grit. Hierin speelt hij een dronken U.S. marshall, Rooster Cogburn geheten, die door een jong meisje wordt ingehuurd om de moordenaar van haar vader te achtervolgen.



Enigszins tot mijn horror las ik dan ook vorig (na)jaar over een aanstaande remake van deze film. Gelukkig geheel ten onrechte. Basis voor de remake vormde niet zozeer de versie met John Wayne, maar het oorspronkelijke boek van Charles Portis.
De combinatie van de makers (Coen Brothers) en de hoofdrolspeler (Jeff Bridges) hebben ondertussen alleen maar tot juichende kritieken geluid. Berichtte ik enige weken geleden al over acteur Colin Firth als Oscar-kandidaat, Jeff Bridges is zijn meest waarschijnlijke concurrent. Het zou naar mijn weten een unicum in de filmgeschiedenis zijn als dezelfde hoofdrol, gespeeld door twee verschillende acteurs, in de prijzen valt. Aangezien Bridges ook vorig jaar de Oscar voor beste mannelijke hoofdrolspeler won, lijkt die kans dan ook erg klein.



True Grit: toen en nu

Op youtube is een fraaie reconstructie te zien over de oorspronkelijke filmlocaties gebruikt in de film van 1969. Over context en authenticiteit gesproken! Daar kunnen archivarissen en historici beslist nog een puntje aan zuigen, wanneer zij het over deze thematiek hebben.

woensdag 9 februari 2011

Museale identiteit of hoe de term 'Historisch' langzaam verdwijnt (en waarom)


Sinds 1 januari 2011 hebben de beide historische musea van Rotterdam en Amsterdam de term 'Historisch' als zijnde anachronistisch geschrapt uit de titel. Onder een andere merknaam wil men nu verder als stadsmuseum. Het voorheen AHM is Amsterdam Museum geworden en in de Maasstad is de woordvolgorde precies omgekeerd: Museum Rotterdam.

Nog opmerkelijker dan de geringe ophef hierover, was dat het nieuws op 22 december 2010 gelijktijdig bekend werd gemaakt. De omgekeerde woordvolgorde van beide musea lijkt dan ook deel van een breder vooropgezet plan te zijn.
In andere musea wordt (ook) hard gewerkt aan een andere manier van de presentatie van de geschiedenis van Nederland.

Eigentijds stadsmuseum

Belangrijkste reden voor beide musea om tot de naamsverandering over te gaan is dat zij niet langer geassocieerd willen worden met het beeld enkel op historisch vlak actief te zijn. Zij willen op het raakvlak van het verleden met het heden (en zo mogelijk de toekomst) gaan zitten.
De term historisch staat daarbij te veel voor het verleden, waardoor het publiek de musea niet als een modern (lees aantrekkelijk en hip) museum zien. Meer eigentijdse tentoonstellingen over bv. kunst zouden daardoor ook te weinig de aandacht krijgen van pers en publiek (lees meer hierover in het Parool van 23 december 2010).
Omgekeerd zou je kunnen redeneren dat het AHM voorheen juist te diffuus was, met presentaties op het gebied van zowel kunst, cultuur als geschiedenis. De directie spreekt daarentegen van de wens tot 'meer zichtbaarheid en een duidelijke identiteit'. Tevens dient de naamsverandering in bredere zin ter bestrijding van het vooroordeel dat musea 'stoffig' zouden zijn (wat te denken overigens van archivarissen? daar heeft men in de museumwereld kennelijk geen weet van!).

Andere naam: Amsterdam Museum for Tourists!?

De eerste vraag is dan eigenlijk in hoeverre een naamsverandering - met dus handhaving van het woord museum - daar veel verandering in zal brengen. Zou Amsterdam House of een variant daarvan (sponsoring door Heineken wellicht?) dan eigenlijk niet veel geschikter zijn, als men inderdaad tevens een ander imago wil?
Daarnaast bestaat maar liefst 70 % van het bezoekersaantal uit buitenlandse toeristen, die slechts een eenmalig bezoek brengen. Hun ontgaat dan ook in wezen elke (noodzaak tot) verandering: zij blijven toch wel komen via touroperators en anderszins. Dit geldt tevens voor de talrijke schoolklassen (13%).
De risicoanalyse van het AHM dat er op dit punt weinig te verliezen valt, kan men dus ook omdraaien: hier valt in hoofdzaak (83%!) weinig te winnen. En bovendien: zij komen niet vanwege de naam (waar zij zich niet of nauwelijks op oriënteren), maar juist vanwege de historische inhoud; anders zouden ze wel een ander museum uitkiezen.

Andere naam: de argumenten pro en contra

Voor alle duidelijkheid: er is uitgebreid nagedacht over de naamswijziging: het schrappen van de term 'historisch' doe je tenslotte niet zomaar, zo onderschrijft ook het persbericht. Het oorspronkelijke voorstel aan het College van B&W dateert van half november 2010 en werd eind november zonder enige bezwaren goedgekeurd.
De directie van het AHM vindt 'Amsterdam' alvast een sterk merk; dat blijft dus, naast het museale idee, gehandhaafd. Al lezende kreeg ik onderhuids het gevoel dat men toch liever een kunstmuseum zou willen zijn (of gaat worden). Ook de laatste tentoonstellingen wijzen overigens die kant op. Met het al jarenlang gebrekkige hoofdstedelijk aanbod op dit punt uiteraard geen onlogische gedachte. Zelf spreekt men in dat opzicht (qua profiel) van de 'meer eenduidige kunstmusea' als nastrevenswaardig.

Verwarring met het Joods Historisch Museum, vanwege beider gebruik van de toevoeging historisch, lijkt mij overigens wat vergezocht als een van de nadere overwegingen zoals gesteld in de nota. Slechts in de voetbalwereld (en dan nog in hele beperkte kring) staan 'joden' synoniem voor Amsterdam. Een ander argument is dat met de toevoeging historisch erbij, de naamsaanduiding onnodig lang is. Voor het opzoeken in google zal e.e.a. weinig uitmaken volgens experts (gelukkig is men wel zo slim geweest het nieuwe webdomein vast te leggen).

Andere naam, nieuwe identiteit

Het AHM wil zich eveneens meer gaan onderscheiden van andere Amsterdamse (culturele) instellingen door de nadruk op het woord 'Amsterdam' te leggen. Men gaat daarom actief op zoek naar de eigen (groot)stedelijke identiteit in navolging van de heersende erfgoedgedachte.
Daarmee komt het museum onherroepelijk in politiek vaarwater terecht, want dat is nu eenmaal het wezenlijke onderscheid en bestaansrecht van (cultureel) erfgoed. In de nota aan B&W wordt dan ook gesproken van het innemen van 'een maatschappelijke rol'. Het museum wil de stadsbevolking gaan binden, niet in pedagogisch opzicht overigens maar met nadruk op 'het vermakelijke aspect'.
Laat ik hier ter verduidelijking een interessant voorbeeld noemen. Essentieel kenmerk van elke grote stad is de noodzaak van migratie, zonder welke zij niet tot stand zou zijn gekomen. In maatschappelijk opzicht dus essentieel, maar in politiek opzicht momenteel wat minder in trek. Hoe dit probleem op te lossen? Domweg negeren? En, nog belangrijker, hoe hier entertainment van zien te maken? Wellicht een datingshow getiteld Echte Mokumer zoekt exotische vrouw?

Amsterdam Museum for Natives?!

Het hervinden van Amsterdams stedelijke identiteit is hard nodig ook al kun je je afvragen in hoeverre een grootstedelijke metropool nog wel een (eigen, autochtone) identiteit heeft. Qua bezoekersaantal bestaat slechts 5% (schoolklassen niet meegerekend) uit de eigen stadsbevolking. Cijfers die terecht 'teleurstellend' mogen worden genoemd, zo erkent men. Hier zou dan als excuus gelden dat het woord 'historisch' bij het museum met name de laagopgeleiden afschrikt.
Ik zou in dat opzicht breder durven te stellen dat het woord museum al afschrikwekkend genoeg is en het woord 'historisch' daar verder weinig afbreuk aan zal doen. Is Amsterdam hier in wezen, net als bijvoorbeeld Venetië, niet het slachtoffer van het eigen stedelijk succes? Het sterke benadrukken van de rol van het (cultuur)toerisme voor de stad (hoezo identiteit? in menige winkel wordt je al automatisch als buitenlander gezien en in het engels aangesproken!) uit economisch oogpunt, betekent onherroepelijk de ondergang van het meer eigene karakter van de stad.
Bij wijze van oplossing komen er o.a. lokale vestigingen in buurten à la de succesvolle internationale franchises van het Guggenheim (ik laat hier bewust de term 'museum' achterwege; het merk Guggenheim is dat stadium inmiddels ontgroeid). Behalve de naam, gaat dus het hele museum op de schop: herinrichting, nieuwe kinderafdeling, nieuwe identiteit, nieuwe huisstijl etc.
Wie nu langs het AHM loopt (het terrein van het voormalige Burgerweeshuis - gaat men daar trouwens nog aandacht aan besteden bv. in de speciale kindertentoonstelling?), ziet dan ook nog eventjes de laatste overblijfselen van de voormalige naam als nieuw archeologisch spoor.



Gevaren

Zonder handhaving van de term 'historisch' kan het museum in wezen overal over gaan, in lijn met het huidige expositiebeleid (waar aandacht voor de geschiedenis tanende is t.o.v. kunst en cultuur). Maar zou het schrappen van deze term nu juist niet tot meer verwarring kunnen leiden, met name onder de toeristen die toch in de eerste plaats voor uitleg over de geschiedenis van de stad komen? Kortom, wat staat hun precies te wachten straks in het Amsterdam Museum? In elk geval een verkort rondje historie, zoveel is zeker.
En kunnen zij dit museum qua inhoud niet gaan verwarren met de Amsterdam Dungeon aan de andere kant van de straat, waar medewerkers verkleed in historisch kostuum buiten op de stoep op hen staan te wachten? Gelukkig maar staan die nog altijd op het minder talrijke Rokin en niet in de Kalverstraat!

'Onze opvatting is dat de nieuwe naam 'Amsterdam Museum' duidelijk, eerlijk, krachtig, efficiënt, open en neutraal is' zo luidt de slotboodschap. Dat zijn een hoop woorden tegelijk, waarbij neutraal en open alvast niet samengaan met enige vorm van identiteit (identiteit is namelijk kiezen). Niet toevallig ook wordt het hart het nieuwe symbool, in navolging van bijna alle wereldsteden met het 'I love' logo op t-shirts en andere merchandise (ik vermoed dat deze trend ooit in New York is begonnen).
Hier boet men duidelijk aan identiteit in. Er is keus genoeg uit veel originelere, puur Amsterdamse symbolen. En waarom geen competitie uitschrijven, zoals tegenwoordig bij het ontwerpen van logo's (tot en met de Olympische Spelen aan toe) wel vaker gebeurt? Zou dat ook geen goede manier zijn geweest om de stadspopulatie - bij uitstek de nieuwe doelgroep - bij de naamsverandering te betrekken?
Dat een dergelijke naamsverandering, tot slot, ook desastreuze effecten kan hebben, blijkt recent nog maar eens. De opvolger van het Filmmuseum, Eye Museum geheten, is bij bijna niemand bekend (ik wist het eerlijk gezegd ook niet). Lees hierover.

Rotterdam

Voor wat betreft Rotterdam zijn we minder goed ingelicht over de preciese achtergronden voor de wijziging of de plannen, wellicht onder het motto geen woorden maar daden? Hier kampte men in de eerste plaats al jaren met een ietwat ongelukkige dubbele naamsvoering vanwege de vestiging of hoofdlocatie in Het Schielandshuis.
In de Maasstad wil men eveneens een verweving van het verleden met het heden en tevens een duidelijkere aanwezigheid buiten het museum om: meer locaties, webtentoonstellingen etc. Lees meer hierover.
De bevolking doet er ook actief mee aan de collectievorming c.q. opbouw. Een stedelijke identiteit heeft men gelukkig al wel: die van meest dynamische stad van Nederland.

Herpositionering geschiedenis in museumland

In essentie draagt de traditionele naam niet voldoende bij aan de ambitie. Beide musea willen vooral slagvaardiger opereren en verwijzen daarbij, behalve naar elkaar, tevens naar drie voorbeelden uit het buitenland (Londen, Wenen en Kopenhagen) als positieve impuls. Let wel: ik heb niets tegen ambitie op historisch gebied, maar ik vind de gevolgde redenering niet erg sterk.
Nalezing van het meest recente jaarverslag van het Museum of London leert bijvoorbeeld dat men naast presentatie onderzoek als een van de hoofdpijlers beschouwt. Qua bezoekersaantallen ligt de verhouding stad-toerist op grofweg fifty-fifty. Lees de rapportage.

http://www.museumoflondon.org.uk/English/AboutUs/ReportsPolicies/Accounts.htm

Hoe dan ook, er is dus sprake van een herpositionering van de plek van geschiedenis binnen het museale veld. Betekent het schrappen van de term 'Historisch' ook niet dat men zich aan het afzetten is (ook al staat dit nergens vermeld)? Het vernieuwde Rijksmuseum gaat tenslotte juist kunst en geschiedenis vermengen in de vaste opstelling.
In Amsterdam en Rotterdam lijkt men voor een tegengestelde richting te kiezen: opsplitsing van het aanbod met meer aandacht voor kunst en cultuur, ten koste van de geschiedenis.
En ook in de papieren schatkamer van het Stadsarchief Amsterdam wordt intussen gewerkt aan een 'vereenvoudigde thematische indeling'. Kennelijk was de oorspronkelijke opstelling na de opening nog te ingewikkeld. Enige context van het presenteren van archiefstukken lijkt daarmee nog verder te worden losgelaten.

Inmiddels zitten we ook al enkele jaren opgescheept met de saga rond de oprichting van het Nationaal Historisch Museum. Op de website wordt hier gelukkig nog gesproken over de 'rijke geschiedenis' (van ons land), tenslotte het belangrijkste uitgangspunt. Terwijl vorig najaar het nieuwbouwmuseum te Arnhem werd geschrapt, kunnen we vanaf 8 februari terecht in de Zuiderkerk te Amsterdam. Een van de eerste evenementen hier zal, hoe ironisch, een boekpresentatie zijn over de totstandkoming van het eigen museum.

Snackcultuur

Tevens gaat men in de Zuiderkerk verder met de reizende tentoonstelling Nationale Automatiek - voor wie trek heeft in geschiedenis.
Toevallig of niet is er in het Museum Rotterdam momenteel een tentoonstelling te zien over de snackcultuur. En dan moet men niet denken aan 'een geschiedenis van' in de zin van een klassieke overzichtstentoonstelling, maar een hippe foto opdracht anno 2011 met als simpele uitgangspunt dat er steeds meer op straat wordt gegeten en welke gevolgen dit heeft voor het straatbeeld. Lees meer over de tentoonstelling.
In de eerste plaats moet gezegd dat deze constatering wat aan de late kant is: het massale gevreet op straat is toch al minstens enkele decennia in zwang. In de tweede plaats wordt niet duidelijk gemaakt in hoeverre dit een typisch Rotterdams fenomeen is en of Rotterdam hierin, bijvoorbeeld qua voedselaanbod, sterk afwijkt van deze algemenere trend.
De constatering dat de traditionele snackcultuur is veranderd door de opkomst van de multiculturele samenleving, is daarentegen onweerlegbaar. Of is hier vooral de keuze veel groter geworden? Het patatje met lijkt nog altijd het straatbeeld te domineren, zo constateerde ik ook gisteren weer bij een bezoek aan de Maasstad. Daarentegen was wel de poffertjeskraam op de Vismarkt verdwenen.



Afgezien van deze constateringen: hebben we hier niet met een zeer onhebbelijke gewoonte te maken? In het buitenland wordt dit snacken op straat juist als een teken van een gebrek aan beschaving in ons land gezien (en niet ten onrechte). Het idee dat wij niet eens de tijd nemen om fatsoenlijk te eten, een van de belangrijkste culturele verworvenheden van de mens, is bepaald niet iets om trots op te zijn. Stedelijk is het fenomeen daarentegen natuurlijk zeer zeker, dat moet gezegd: op het platteland kom ik zelden snackers tegen.

dinsdag 8 februari 2011

Onze man in Italië (1): Algiers 1944

[Luchtafweergeschut in actie boven Algiers eind 1943 tegen Duitse luchtaanvallen]

D.G.E. Middelburg

Begin januari 1944 arriveerde consul-generaal D.G.E. (Duco) Middelburg te Algiers op zijn weg naar Italië als hoofd van de Nederlandse Militaire Missie aldaar. De bevrijding van Italië was in de zomer van 1943 begonnen met de invasie van Sicilië. De komende tijd zal ik zijn tocht en de oorlogssituatie in Italië nader volgen. Middelburg was consul-generaal in algemene dienst van het Koninkrijk der Nederlanden. In 1945 nam hij een post op te Montreal, om zijn carrière uiteindelijk in 1968-69 te eindigen als Permanente Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties.

Algiers
[Havenfront van Algiers gedurende de oorlog]

Algiers was gedurende de Tweede Wereldoorlog min of meer het centrum van de geallieerde oorlogsinspanningen m.b.t. Afrika en het Middellandse Zeegebied. Tevens was het de thuisbasis van de Vrije Fransen of het Frans Comité o.l.v. generaal De Gaulle (die in Londen zat).
Na de geallieerde invasie in Noord-Afrika in 1943 werd in Algiers een "Representation Néerlandaise aupres du Comite Francais de la Liberation Nationale" geopend, met als hoofd de gezant F. Gerth van Wijk. Tijdens de oorlog bleven de consulaten Algiers en Oran geopend; een aantal kleinere ging dicht. In het najaar van 1944 verhuisde deze Representation" als gezantschap naar de Franse hoofdstad met medeneming van een gedeelte van het archief van het consulaat Algiers.

Italianen

Allereerst volgt hier ter vooruitblik alvast een sfeerimpressie uit een brief d.d. 13-12-1943 van de gezant te Tanger, F. Gerth van Wijk, over de Italiaanse aanwezigheid in het naburige Tanger (Noord-Marokko).
'De stryd tusschen de aanhangers van Mussolini en die van Badoglio blyft in Tanger voortduren, al verminderen de vuistgevechten tusschen beide partyen. In naam is hoofd der fascisten de hier geboren italiaan Petri die, naar verluidt, financieel door de Duitschers wordt gesteund; in werkelykheid is dit echter de Heer Malmuzzi, italiaansch rechter in de Gemengde Rechtbank, die met eene Amerikaansche is gehuwd, welke haar eigen land in politiek opzicht vrywel trouw is gebleven. Aan huiselyke scenes moet het dan ook in deze familie niet ontbreken.
Over de onderlinge verdeeling der door Berlyn gefourneerde fondsen schynt onder Mussolinis volgelingen intusschen reeds oneenigheid te bestaan. De fascisten gaan voort de echtgenoote van den nog steeds afwezigen italiaanschen Gezant, Mario Bodoglio, met dreigbrieven te bombardeeren en haar zelfs by kerkbezoek lastig te vallen. Het geheel maakt den indruk van kwa-jongens gedoe.'

Inspectie consulaat

Een van de eerste taken van Middelburg in 1944 was inspectie van het plaatselijke consulaat in Algiers gelegen op de Noordafrikaanse kust, dat sinds 1930 op persoonlijke titel geleid werd door G.J.M.A. Randhuyzen. Sinds 1922 was hij al honorair consul. Consulaten waren ondersteunend aan ambassades; de plaats werd in wezen niet belangrijk genoeg geacht om een officiële ambassade te rechtvaardigen.
Minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens lichtte e.e.a. als volgt toe aan de gezant te Tanger in een brief van 20 december 1943. 'Ik heb de eer U te verzoeken den Heer Randshuysen hiervan [inspectie] in kennis te stellen en hem uit te noodigen den Heer Middelburg toegang te verschaffen tot de archieven van zijn post, en hem bij dit onderzoek de noodige medewerking te geven door toelichting op de stukken, beantwoording van vragen, enz.
De inspecteur zal mij over zijn bevindingen rapport moeten uitbrengen; van zijn verslag zal hij Uhoogedelgestrenge een copie doen toekomen. Ik heb hem voorts gemachtigd den Heer Randshuyzen rechtstreeks aanbevelingen te doen, indien hij daartoe termen aanwezig acht.
Teneinde den Heer Randshuyzen, die reeds geprikkeld en eenigszins verbitterd is, niet onnoodig te froisseeren [=licht krenken], zou U hem kunnen mededeelen, dat het inspecteeren van honoraire consulaire posten door beroepsambtenaren behoort tot de normale routine van den dienst.'

Bevindingen Middelburg


"2. Het Consulaat is gevestigd in een appartement op een goeden stand in een van de hoofdstraten van Algiers. Een koperen naambord is goed zichtbaar bevestigd naast den hoofdingang van het gebouw. Voor het raam van het appartement hangt het wapenschild. Het geheel maakt een keurigen indruk; de behuizing is beter dan van menig beroepsconsulaat.

3. De heer Randshuysen ontving mij met alle voorkomendheid. Hij was reeds ingelicht door Jhr. Eekhout en gaf geen blijk zich gekrenkt te voelen over het feit dat dit onderzoek werd gehouden. Het is mij gelukt deze goede stemming te bewaren.

4. Er gaat op dit consulaat niet veel om. Per jaar zijn er een 500 tot 600 uitgaande brieven, aan kanselarijrechten wordt een 800 gulden ontvangen. Een flinke ambtenaar zou het werk gemakkelijk kunnen verrichten zonder eenige hulp.
De C-G beschikt over een ouden Franschen klerk en een Nederlandschen sergeant, die zich met de werving bezig houdt. Deze laatste gaat volgende maand weg. Er is wel eenige aanloop, als er een Nederlandsch schip in de haven ligt doch druk schijnt het aan de balie nooit te zijn. Vóór de komst van Kapitein Dubois van de Nederlandsche Scheepvaart-en Handelscommissie schijnt er op het Consulaat meer scheepvaartwerk geweest te zijn. Tijdens mijn verblijf te Algiers was de C-G zeer actief bij de begrafenis van een Nederlandschen zeeman, wien aan den wal een ongeluk was overkomen.

6. Jhr. Eekhout houdt nu toezicht op de financieele afrekening van het Consulaat. Hij doet dit met veel tact en de heer R. volgt zijn adviezen op, zoodat ik verwacht, dat een verbetering op dit punt in Londen spoedig merkbaar zal zijn.
De C-G verkeert op het oogenblik in geldverlegenhied [sic]. Hij zeide mij begin December fondsen te hebben aangevraagd, die hem thans nog niet bereikt zouden hebben. Het blijkt echter, dat hij in zijn aanvrage geen bedrag genoemd heeft.

7. De heer R. is niet in het bezit van alle instructies inzake comptabiliteit, die van Uwer Excellentie's departement zijn uitgegaan. Ik heb het stel instructies, dat ik op reis heb meegenomen, aan hem ter inzage gegeven met de suggestie aan de hand daarvan de noodige aanteekeningen te maken. Dit zal vermoedelijk aan de administratie van dezen post ten goede komen.

8. De agenda werd tot dusver op zeer onorthodoxe wijze bijgehouden. Ik heb uitgelegd hoe het moest; de normale werkwijze is op 1 Februari ingevoerd. De Wet op de Kanselarijrechten wordt correct toegepast.

9. Verder heb ik den heer R. zijn hart laten uitstorten om zoodoende een beeld te krijgen van zijn persoonlijkheid. Hij maakt op mij den indruk van een eerlijk man, niet overmatig intelligent, eenigszins slap. Hij is overtuigd van zijn eigen voortreffelijkheid als consulair ambtenaar. Zoo liet hij doorschemeren, dat hij na den oorlog wel gaarne een meer belangrijken post wilde hebben, bij voorbeeld in Italië.

10. Ik twijfel er niet aan, of de heer R. was in normale tijden in dit Fransche koloniale milieu goed op zijn plaats. Met de locale Franschen schijnt hij steeds goede relaties onderhouden te hebben, zoo zelfs dat hij zich, zeker ook onder den sterken invloed van zijne Fransche echtgenoote, met de belangen en sympathieën van de plaatselijke bourgeoisie vereenzelvigt.

11. De Fransche burgers van Algiers gevoelen niets voor De Gaulle en diens Comité National, dien zij verwijten de Joden en de communisten uit de concentratiekampen te hebben vrijgelaten, waar het Vichy-bewind hen zoo veilig had opgeborgen. Ik vroeg den heer R., of hij reeds een officieel bezoek had gebracht bij den nieuwen prefect, hetgeen hij verzuimd bleek te hebben. Ik heb hem in overweging gegeven dit alsnog te doen.

12. Meer eerlijk dan handig stak de heer R. ook tegenover mij zijn antisemiete gevoelens niet onder stoelen en banken. Hij insinueerde, dat de heer Elzas een protégé van den heer Van Praag van de afdeeling Comptabiliteit van Uwer Excellentie's departement zou zijn, en zoodoende zijn tegenwoordige betrekking gekregen zou hebben! Toen hij mij zeide den heer IJzer als hulpkracht te hebben geweigerd, omdat deze Israëliet is, heb ik gemeend den heer R. te moeten voorhouden, dat Jodenhaat een zeer on-Nederlandsche eigenschap is, en dat het goed was, dat de redenen zijner weigering destijds niet uit de stukken zijn gebleken, aangezien dit in Londen een zeer ongunstigen indruk zou hebben gemaakt. Dat hij hierdoor landgenooten tegen zich inneemt, is te begrijpen.

13. Voor lieden met bekrompen politieke inzichten als de kring van Fransche renteniers, waarin de heer R. zich voornamelijk beweegt, zijn de voordeelen van het régime, voorgestaan door de Geallieerden, boven dat van den vijand en Vichy hier niet zichtbaar. Algiers heeft nooit en een sterke Duitsche bezetting gehad, er was hier slechts een Duitsche wapenstilstandscommissie. De Britten en Amerikanen echter hebben hier troepen gelegerd, terwijl het Geallieerde Hoofdkwartier alleen reeds een 1600 officieren telt. Hiervoor zijn hotels, kantoorgebouwen en woonhuizen gerequireerd. Toen later het Fransche Comité hier werd gevestigd, is dit nog meer gaan requireeren, zoodat de locale Franschen steen en been klagen.

14. Onbewust van den mogelijken terugslag van zijn houding, praat de heer R. mede met zijn Fransche kennissen. Hij is er echter van overtuigd een goed vaderlander te zijn en ik acht hem niet in staat tot eenige bewuste anti-Nederlandsche handeling.

15. Zelfkritiek is den heer R. vreemd. Alle moeilijkheden zoekt hij toe te schrijven aan werkelijke en imaginaire vijanden; Dr. Sevenster, de Joden, enz. Dat hij voorts van het ambtelijke werk niets begrijpt bleek mij, toe [sic] hij mij vroeg, wie toch eigenlijk Graaf van Bylandt was, van wien hij altijd zulke nare brieven kreeg. Ik heb den C-G daarop uitgelegd, dat aan het Departement van Buitenlandsche Zaken de meeste brieven door den Secretaris-Generaal geteekend worden, doch dat deze door vele handen zijn gegaan, voordat die handteekening wordt geplaatst.

16. Concludeerende veroorloof ik mij Uwer Excellentie als mijne meening te kennen te gegevn, dat de heer R. beschouwd kan worden als een middelmatigen, geen erg goeden, doch ook geen erg slechten honorairen consulairen ambtenaar, die in normale tijden hier wel op zijn plaats is. Tegen de problemen, die de huidige oorlog hier als overal met zich brengt is hij niet opgewassen. Onder het toezicht van Hr.Ms. Gezant resp. den Gezantschapssecretaris, zooals thans uitgeoefend, kan hij dunkt mij niet veel kwaad, te meer daar het routinewerk van zijn consulaat behoorlijk loopt. Na het vertrek van het Fransche Comité, alsdan wellicht Regeering, naar Parijs, zal Algiers geleidelijk wel weder normaal worden, en zal het Consulaat een rustigen, gemakkelijken tijd tegemoet gaan. Ik zou Uwer Excellentie daarom in overweging willen geven den heer R. te laten aanblijven, terwijl Hr.Ms.Gezant, wien ik ingevolge Hare instructie een copie van dezen brief doen toekomen, in de toekomst anders mocht oordeelen."

Opmerkingen

De bevindingen van de diplomaat geven een aardig inzicht in de lokale intriges te Algiers gedurende de oorlog. Gecombineerd met lokale exotica was dit tevens waar de stad internationaal bekend om stond. Zo werd het ook in diverse films (Casablanca), literatuur (Graham Greene) en andere kunsten verbeeld.
Ondanks de goede hoop uitgesproken door Middelburg lijkt de archivering door middel van agenda's verder niet te zijn overgenomen: in het archief van het Consulaat ontbreken deze in ieder geval vrijwel geheel.
Omtrent het functioneren van Randhuyzen was reeds in 1943 een onderzoek ingesteld; de bevindingen van Middelburg kwamen in dat opzicht niet als een grote verrassing. Randhuyzen werd bij Koninklijk Besluit van 26 februari 1952 eervol ontslagen na een dienstperiode van dertig jaar.

Archieven

Nationaal Archief, 2.05.289, Gezantschap Italië, inv.nr. 1276 [rapport Middelburg]
Nationaal Archief, 2.05.112, Consulaten Frans-Algerij, inv.nr. 20 [onderzoek Van Randwyck]